404 Waarlijk, wie kan ons de verzuchting: „Wij zien liet, maar door gronden 'tniet!" in dit geval ten kwade duiden. Bij het doorlezen van het geschrift trok het onze aandacht, dat op hldz. 8 gezegd wordt, dat de strijdende Atjehers (in 1878) in hunne mondbehoeften voorzagen door rijst in den vorm van Jcetoepatsmede te voeren. 'tMoge juist zijn, wij kunnen het niet beoordeelen, doch vóór of na dien tijd zagen noch hoorden wij iets daarvan. Op onze minder vriend schappelijke bezoeken in Atjehsche hentings en kampongs zagen wij bij den vijand, tegen het middaguur, steeds de rijst in een gewonen aarden pot op het vuur staan. Zelfs de Pedireezen, die vroeger—en ook nu nog wel met vijandelijke bedoelingen tegenover ons bij hunne stamgenooten in Groot-Atjeh ko men logeeren, plegen als leeftocht geen ketoepats,maar ongekookte rijst in zakjes, op het hoofd, mede te voeren. Tegen 10 a 12 uur wordt dan dagelijks voor 24 uren in ééns rijst gekookt; eene gewoonte, die trouwens algemeen in zwang is, zoowel bij den Javaan als bij den Sumatraan. Op bldz. 10 van de „Herinneringen" lezen wijdat de Heer De M. zijn dienst somtijds met „hooge kaplaarzen" verrichtte. Wij hopen niet, dat zulks artsen, die zich in Nederland voor Indië uitrusten, ten spoorslag zal strekken, om zich ook die kostbare, warme, en o. i. voor den Indischen officier van gezondheid ondoelmatige, voet en beenbekleedingen aan te schaffen. Zij zoudendaarmede marchee- rende, spoedig maar te laat, evenals voorheen wij, tot de conclusie komen „qu'il faut souffrir pour paraitre martial." Een paar stevige zeil- doeksche slobkousen zullen hun, vooral te velde, veel beter te pas komen. De Heer De M. heeft, te oordeelen naar de spelling der meeste woor den, niet veel werk gemaakt van de Maleische taal. De hinderlijkste spelfout is, dat hij herhaaldelijk schrijft katjang instede van karfjang- matten. Maar, waar wij nog onlangs een Indisch oud-gast, die gaarne rozen wilde stekken tjangkokkenaan eene jonge dame in morgen toilet in ernst hoorden offreeren, om zamen in den tuin te gaan djong- kokken (hurken), daar willen wij het liever aan een Kjahi Goeroe (1) overlaten, om zich over het Maleiscli van den Heer De M. te ergeren. Twee eenvoudige, maar zeer duidelijke platen versieren zijn boek, waarvan de prijs ons onbekend is. (1) Schr. van: Europeesch Brabbehnaleisch in het Indische Leger; zie Indiscli Militair Tijdschrift 1879, No. 7; bladz. 71 en vlg.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 417