- 417
door den eersten nauwelijks opgemerkt zullen worden, terwijl de laat-
sten hen aanhoudend op de vingers zien, en de macht hebben hen
te ontslaan. Ook zullen de kinderen op een school meer vrees be-
toonen voor den inspecteur dan voor hunne eigene onderwijzers, al
is het hun bekend, dat zij van dezen soms straf, van genen niets
kwaads te wachten hebben. Uit dit oogpunt beschouwd, is het dus
voor een korporaal veel moeilijker, om zijn ontzag te bewaren, dan
voor een officier, en voor dezen weder moeilijker dan voor een
hoofdofficier. Yoor een officier heeft een soldaat als van zelve
respect, maar de andere, die dagelijks met de soldaten omgaat, met
hen spreekt, eet en woont, zal dat ontzag met veel meer moeite
verkrijgen, en het slechts kunnen bewaren door zich strikt op
eenigen afstand van hen te houden.
Plichtbesef moet steeds de drijfveer zijn tot de ondergeschiktheid.
Maar wijl hierop bij een leger, uit zulke heterogene bestanddeelen sa
mengesteld als liet onze, niet te veel mag gerekend worden, is de subor
dinatie bij den soldaat onwillekeurig net gevolg van vrees voor straf of
van gewoonte van gehoorzamen. Bij de officieren evenwel mag de
ondergeschiktheid slechts het gevolg zijn van zuiver plichtbesef en van
den eerbied, dien elk hooger geplaatste hem als het ware afdwingt.
Die eerbied zal dus moeten toenemen met de nauwere onderlinge
kennismaking der officieren van verschillende rangen, want dan
komt elkeen in de gelegenheid, zijn superieuren naar waarde te schat
ten. Daar echter niets volmaakt is, zal het natuurlijk ook hierbij
voorkomen, dat de achting voor sommige chefs bij nadere kennis
making vermindert; mais ou est le mal? Elk officier zal wel zoo
wijs zijn, om zich tegenover zulke superieuren toch niet te vergeten.
Daar nu de langdurige oorlogstoestand te Atjeli al eene zeer
ruime gelegenheid heeft aangeboden, om de officieren van verschillende
rangen met elkaar bekend te maken, zoude men daaruit moeten
afleiden, dat de achting voor de hooger geplaatste officieren en
daarmede de subordinatie moesten toegenomen zijn, terwij! toch een
ieder weet, dat dit laatste niet het geval is. Wat kan hiervan de
reden zijn? Zouden do officieren bij die nadere kennismaking tot
de ondervinding gekomen zijn, dat de hooger geplaatsten werkelijk
niet die meerdere achting verdienden? Zeker, neen. De laatste