418 jaren tocli gaven tal van bewijzen, dat bet Leger trotsch mag zijn op zijne officieren. De oorzaak moet dus elders gezocht worden. Tot voor een lOtal jaren was de subordinatie bij de officieren veel grooter dan nu, ja, men zou die bijna overdreven hebben kun nen noemen. Het was dan ook niet de ware ondergeschiktheid, zooals die bij officieren moet bestaan, als het gevolg van achting voor den meerdere, maar meer de subordinatie, zooals men die onder de minderen begrijpt, die gehoorzamen uit vrees voor straf of uit gewoonte. Buiten dienst heerschte toen de grootste gemeen zaamheid, maar in dienst stond men als een soldaat tegenover zijn meerdere. Mogen 'er nog altijd gevonden worden, die zulks den waren toestand, de juiste verhouding noemen, wij blijven die afkeu ren, en noemen haar slechts de juiste verhouding bij den soldaat, niet bij den officier. Waarom kan ook niet buiten dienst naast den meest vertrouwelijken omgang eene gepaste afscheiding blijven bestaan tus- schen meerderen en minderen, zooals die bij burgers gevonden wordt, en waarom zoude in dienst niet eene eerbiedvolle houding van den jongeren tegenover den oudereu officier mogelijk zijn, zonder dat die ontaardt in eene soldatenhouding? Om onze bedoeling dui delijk te maken, zouden wij tal van voorbeelden kunnen aanhalen, die echter, juist omdat zij uit het leven gegrepen zijn, licht aan iets persoonlijks konden doen denken. Wij bepalen ons daarom liever tot het bespreken van toestanden, zooals men die dagelijks onder de oogen krijgt. Laat ons beginnen met de laagste rangen der officieren, namelijk de 2e en le luitenants. Hun beider werkkring is nagenoeg dezelfde, en daarom behoeft de afstand tusschen hen niet grooter te zijn, dan tusschen een ouder en jonger kameraad. Maar deze moet dan ook blijven bestaan, en behooren de jonge officieren die verhouding niet geheel uit het oog te verliezen, zooals dikwijls plaats heeft, zelfs door pas aangestelden. Nauwelijks is een 2e Luitenant aan een len Luitenant voorgesteld, of hij meent gerechtigd te zijn, dezen dade lijk te tutoyeeren, zonder te weten of de andere met die gemeen zaamheid is gediend. Dit moest niet zoo zijn. Immers handelt een welopgevoed man in het burgerlijk leven ook niet aldus, en noemt hij iemand bij de eerste kennismaking niet maar dadelijk bij diens

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 431