420
gestrengere maatregelen, welke in elk geval den schijn van willekeur
zullen hebben; de jongere officier wordt hierdoor wrevelig, en zie
daar tot beider nadeel de goede verstandhouding reeds verbroken.
Had de postcommandant van den beginne af eene wel vriendelijke,
maar meer gereserveerde houding aangenomen, dan had hij zich bij
tijds kunnen terugtrekken zoodra hij bemerkte, dat de andere die
gemeenzaamheid nog niet verdragen kon, zonder dat zulks wrevel
had kunnen opwekken. Dit zoude zelfs voor den jongeren officier
dikwijls eene les zijn, welke de gunstigste gevolgen kon hebben.
Postcommandanten, die daarentegen van hunne tijdelijke macht mis
bruik maken, door hunne ondergeschikte officieren met willekeurige
gestrengheid te behandelen, maken zich bespottelijk, benadeelen de
goede verstandhouding en zelfs de subordinatie, en toonen zich voor
het beldeeden eener zelfstandige betrekking ongeschikt. Dat dergelijke
onbegrijpelijke menschen zich toch eens een enkele maal afvraagden,
of, wanneer zij binnen kort weder ondergeschikt geplaatst worden,
zij ook zouden wenschen zóó behandeld te worden.
De kapiteinsraug is de eerste, waarin feitelijk gezag wordt uitge
oefend over officieren. Dit maakt het voor den kapitein reeds ge
makkelijker, om zijn prestige tegenover de luitenants te handhaven,
en behoeft hij daarom niet te angstvallig in zijn omgang'met hen
te zijn. Vooral jonge kapiteins verliezen zulks dikwijls uit het oog,
door nagenoeg allen omgang met de luitenants af te breken, of zich,
ook buiten dienst, steeds den meerdere te toonen. Mogen zij hierdoor
ook al schijnbaar, hun gezag vergrooten, het is weder het gezag, dat
bij den minderen militair moet bestaan, niet bij den officier. De uit
werking in dan ook eene geheel andere. Immers begrijpt elk officier,
dat een kapitein, die zich niet in zijne ware gedaante durft te verton
nen, zwakheid verbergt, en niet de vereischte achting verdient. Is
de kapitein te bevreesd, om zijn prestige te verliezen, dan toont hij
weinig geschiktheid als superieur, maar in elk geval verwaarloost hij
zijne schoone' en toch niet te moeilijke verplichting, om zijne luite
nants te leiden en te vormen. Deze leiding en vorming heeft toch
niet alleen de dienstverrichtingen op het oog, want dan dalen wij
weder af tot den soldaat, maar ook het particuliere leven, en hoe zal
hij hierop eenigen invloed, kunnen uitoefenen, wanneer hij zich uit