431
van het Indisch Militair Tijdschrift, had ingediend. Nog hooren wij
dien hoofdofficier zeggen: „Als een officier wat nieuws te vertellen
„heeft, als hij het beter weet, dan moet hij daartoe aan zijnen chef
„het noodige voorstellen, daarvoor wordt hij betaald."
Nu vragen wij op onze beurt (de kapitein Sivart moge er gerust
op zijn, dat zijn opstel bij meest alle officiereu groote waardeering
gevonden heeft), of zoodanig oordeel omtrent „het schrijven in het
openbaar" niet hoogst bekrompen, eenzijdig en onbillijk is, en of het
aanwezen in het leger van zulke chefs, als de door mij bedoelde,
niet ten leste den moedigsten schrijver zoude gaan nopen, om in
's hemels naam maar alles anoniem de wereld in te zenden.
Yan schrijvers, die uit schrijven gehen aus persönlicher Eitelkeit,
is hier uit den aard der zaak geene sprake.
Om intusschen tastbaar aan te toonen, hoe wijselijk de kapitein
Swart handelde, toen hij zijn opstel niet aan zijnen chef, doch aan
den redacteur van een militair tijdschrift overgaf, brengen wij in
herinnering de woorden van het lid der 2e Kamer onzer Staten-Ge-
neraal Kool, gericht aan de Volksvertegenwoordiging, dat ook hij,
Kool, aanvankelijk geneigd was geweest, om zijne stem te geven aan
het voorstel tot vermindering der Indische cavalerie, doch dat hij
van dat denkbeeld ten eenenmale was teruggekomen, sedert hem in
het Indisch Militair Tijdschrift de zaak helder en duidelijk door een
ervaren deskundige was voorgesteld geworden.
Yolgens het systeem van den door ons bedoelden hoofdofficier, zou
intusschen de Heer Kool, en met hem meer andere Kamerleden, on
wetend zijn gebleven omtrent de in billijkheid in oorlogstijd aan de
Indische cavalerie te stellen eischen.
Onlangs werden in dit tijdschrift geciteerd de woorden van den
scherpzinnigen generaal Knoop, n. 1. dat „wij ons te veel laten leiden
„door menschenvreesdoor zucht naar eigenbelang en vaak daar
„aan de waarheid opofferen, die ons allen heilig moest zijn, het-
„geen", zoo vervolgt de generaal, „zoo waar is, dat wie in Neder
land rond en openlijk zijne meening durft uit te spreken, zeer
„spoedig ondervindt, dat hij meer verwondering en ergernis dan goed
keuring en deelneming ontmoet."