43S
die dus behoorde tot het openbare leven. Wat gaf den Heer T". D.
het recht, geheimhouding te eischen, toen de Heer P., die, als zijn
pleitbezorger, beter dan iemand anders met den inhoud van den brief
moest bekend zijn, dien inhoud verkeerd weergaf en daardoor het
publiek, ten welks aanschouwe de daad van den Heer V. I). had
plaats gehad, in den waan bracht, dat deze tegenover den Gouver
neur-Generaal geen ongelijk had erkend?
Eene tweede vraag. Gesteldde Heer Pheeft een vriendzoo
als de oud-Gouverneur-Generaal Loudon dat is van den Generaal
V. S., en die vriend wordt ik neem aan van de zijde der beschul
digers ter goeder trouw beticht van eene handelingdie, was ze
waar, in onze maatschappij, waar de broederkus door den handdruk
is vervangen, den beschuldigden zou gelijkstellen met een Judas
van Iskariothd. w. z. zedelijk vermoorden. Zal hij, Perelaerdan een
oogenblik aarzelen, het onjuiste der beschuldiging aan te toouen,
wanneer hij dit kan doen door het publiceeren van een brief, die den
schrijver volstrekt geene oneer aandoet? Hebben zij gelijk, die den
sergeant Musgueiiev veroordeelden, omdat hij, door het toonen van
een schrijven van zijn vriend de Jonghde op onschuldigen rusten
de verdenking ontzenuwde? En heeft de Heer P. niet gelezen
wat voorkomt op bladz. 103 van „Eerlijke Koloniale Staatslieden
door Misopseudeseene autoriteit, welker gezag hij stellig niet zal
ontkennen? 't Luidt: „In de Kamerzitting van 20 Maart 11. zeide de
„Minister o. a. „„En zeer zeker zal ik voor mij het te dezer zake
„„gegeven voorbeeld niet volgen, om particuliere brieven buiten verlof
„„van den schrijver te publiceeren De mededeeling van den inhoud
„van dit particulier schrijven, doet ons thans de volgende vragen tot
„Ze. Ex°'e. richten
„„Of is de Minister soms de meening toegedaan, dat wanneer b. v.
„een sluipmoordenaar, middels particulieren brief [zooals laatstelijk
Vaughanalias Peltzerzijn slachtoffer ergens gelokt heeft, om hem
„heimelijk te dooden, zulk. een brief zelfs niet zonder toestemming
„van den moordenaar zou mogen gepubliceerd worden
Van den Atjehsclien Secretaris II. Groeneveldl.