444 V. S. waren in handen gekomen, omdat bij den geringen afstand van de gevechtsplaats naar liet hoofdkwartier (werwaarts slechts een briefje, en dat niet rechtstreeks, was verzonden) bezwaarlijk kon worden aan genomen, dat dit niet het geval zou zijn geweest, en bovendien do kapitein Vervloet zelf was aangekomen, en niet kon worden ondersteld, dat deze van de twee briefjes, welke blijkbaar een belangrijk punt in de rechtvaardiging zijner handelingen uitmaakten, in 't geheel niet zou hebben gesproken, of dat de Generaal V. S. de natuurlijke vraag of er eenig rapport was afgezonden, niet zou hebben gedaan. Dienten gevolge stelde hij de vraag, waarom de generaal, vernemende, dat dit wel het geval was, zich eenvoudig daarbij had nedergelegd, zonder het der moeite waard te achten, om te doen onderzoeken, wie van dit belangrijke verzuim de schuld had. En, zoo voortredeneerende, kwam hij tot de conclusie, dat de Generaal V. S. het gevecht een voudig zijn gang liet gaan, om er bij welslagen van te profiteeren, terwijl hij het bij insucces, gelijk hij deed, eenvoudig kon desavouoercn in. a. w.: dat hij ongeveer de rol zou hebben gespeeld, die Bazaine heeft vervuld, toen hem hulp werd gevraagd door Frossard, tijdens het gevecht bij Spiekeren. Dat de Generaal V. S. tegen die ernstige beschuldiging, gegrond op eene onjuiste voorstelling van feiten, opkwam, was natuurlijk Hij was daarbij gedwongen, te wijzen op het verzuim, door den kapitein Vervloet gepleegd, door, belast om persoonlijk te onderzoeken en daar van als ooggetuige te rapporteeren, zich zonder dringende noodzake lijkheid te bepalen tot het afzenden van een potloodbriefje, dat uit den aard der zaak slechts kort kon zijn, en dit aan een onbekenden overbrenger toe te vertrouwen. Daarbij voegde de generaal echter: „Indachtig aan vroegere goede diensten en de toewijding, in December „1873 aan den dag gelegd, toen hij mij, trots het gevaar dat daarmede of lict briefje al dan niet zou worden doorgezonden, en tweedens waren nu allen, aan het hoofdkwartier geattacheerd, bevoegd, het briefje aan te nemen en in te zien. Wat betreft het tweede briefje zegt Vervloet bepaaldelijk, dat dit aan Pel werd af gezonden. Ook spreekt Vervloet niet van een ordonnance, maar van een Europeesch militair, aan wien het eerste briefje werd afgeven. Wie het tweede briefje medenani, zegt hij niet. Zie: vDe Luitenant-Generaal J. Van Swieten contra den Luitenant-Generaal G. M. Verspijclc

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 457