451 aanleiding was tot en zelfs in geen verband stond met het besluit van den Gouverneur-Generaal van 11 Maart 1881, waarbij de gene raal Van der Heijden als civiele en militaire opperbevelhebber in Atjeh vervangen werd, en 2° dat de Gouverneur-Generaal in No vember 1880 alleszins gewichtige redenen had, om te wenschen, dat de generaal Van der Heijden Afjeh verlaten zoude. In de zitting van den 18dei1 November d. a. v. brandmerkte een der Kamerleden, de Heer De Casembroothet gedrag van den Heer Der Kinderenals onwaardig; meende, dat „een procureur-generaal, die nalaat de onschuld van een beschuldigde in het openbaar te erken nen, als die onschuld is gebleken, en den schijn van schuld voor het oog der wereld niet wegneemt, eene qualificatie verdient, die ik aan alle weldenkende en eerlijke lieden overlaat;" sprak van verguizing van den generaal Van der Heijden door intrigue of laster, en achtte het „de plicht van den onbevangen staatsman, zonder consideration van welken aard ook, het licht te doen opgaan over den treurigen schemer, waarin men den naam van den generaal heeft trachten te plaatsen." De Minister verklaarde hierop, dat hij den vorigen dag zich zoo veel mogelijk buiten de quaestie gehouden en er zoo weinig mogelijk over gesproken had, om reden hij geen vriend was van reputation aan te tasten of door welke critiek ook te verminderenmaar thans door de redevoering van den Heer De Casembroot nu van eene persoonlijke quaestie eene politieke is gemaakt mocht hij niet zwij gen en zou zijnerzijds nader den toestand en de aanleiding daarvan toelichten, de gevolgen daarvan voor rekening latende van hen, die hem niet eenmaal, maar herhaaldelijk in de publieke pers en in de Kamer geprovoceerd hadden. Met enkele woorden releveerde hij hetgeen door hem in de zitting van den vorigen dag was gesproken, er bijvoegende, dat de klachten bij den Gouverneur-Generaal inge komen, van zoo ernstigen aard waren, dat deze er niet voor had kun nen instaan, dat de generaal Van der Heijdenals getuige op geroepen, niet de bank der beschuldigden zou moeten innemen; en verder, dat de Generaal als politiek man, als civiel bestuurder, niet geheel voldaan had aan hetgeèn van hem verwacht mocht worden; niet geheel gehandeld had zooals het behoorde.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 464