458 Zeer vertrouwelijk. Buitenzorg, 6 December 1879. Waarde Generaal Per jongste mail ontving ik van den Minister mededeeling van een Koninklijk rescript, waarbij ik, op grond van den, dank zij Uwe energie en Uwe voortvarendheid, op Atjeh ingetreden gunstigen toestand, en van de veronderstelling dat met reden verwacht kan worden dat U. H. Ed. Gestr., na zulk eene langdurige en sterke inspanning naar lichaam en geest, eenige rust zal wenschen te genieten, gemachtigd werd bij Uw eventueele aftreding een civielen commissaris naar Atjeh te zenden, belast met voorstellen te doen tot volledige organisatie van het Gouver nement Atjeh en Onderhoorigheden. Daar de wetenschap van bedoelde voornemens met het oog op familie aangelegenheden voor U van belang kan zijn, meen ik U. H. Ed. Gestr. dienst te doen met U al aanstonds er van te verwittigen. Daarenboven wensch ik van U te vernemen, op welk tijdstip in den aanvang van het volgende jaar, het U het best gelegen komt Uwe betrek king neder te leggen, en ik dus Uw verzoek om ontslag kan te gemoet zien. Ik voeg hierbij de mededeeling, dat ik alle reden heb om te vertrouwen, dat de door mij gedane voorstellen, ten doel hebbende om Uwe diensten te beloonen en Uwe toekomst te verzekeren, afgescheiden van den tijd van Uw verblijf op Atjeh, bij den Minister en den Koning instemming zullen vinden. Met hoogachting blijf ik, Waarde Generaal, U. H. Ed. Gestr. Dw. Dr. (get.) Yan Lansberge. Om nu aan te toonen, dat geen onedele drijfveer, geen persoonlijke haat of vijandschap jegens den Generaal, den Gouverneur-Generaal dien brief deed schrijven, maar alleen bezorgdheid voor het algemeen belang hem aldus deed handelen, daarom gaf de Minister nu den Gouverneur-Generaal al de eer van het initiatie! genomen te hebben tot die voordracht. Bezorgdheid voor het algemeen belang deed den Gouverneur-Gene raal dien brief schrijven, deed hem verlangen naar het vertrek van generaal Van der Heijden uit Atjeli! Z- E. achtte den Generaal niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 471