463 naar ingesteld. De Commissie kan ze dus onmogelijk beoordeelen. Doch zij betreurt het dat de Minister in een officieel stuk, dat het bewijs zou moeten bevatten dat adressant zich ten onrechte gegriefd en beleedigd achtte, nieuwe, onbewezen beschuldigingen van ondergeschikte ambtena ren tegen hunne superieuren heeft gepubliceerd; beschuldigingen, die hij weerlegt noch onderzoekt, ja zelfs niet onduidelijk als in hoofdzaak vast staande aanneemt. De minderheid der Commissie merkt daaromtrent op dat aan den Minister, zonder eenige beperking om inlichting gevraagd, haars inziens het recht niet kan worden ontzegd, om aan te voeren wat noodig wasten einde de handelingen der Indische Regering, waartegen des adressants grieven waren gericht, in het juiste daglicht te stellen. Niettemin betreurt ook zij het, dat de Regering gemeend heeft in een openbaar stuk in alle bijzonderheden to mobten opnemen grievende be schuldigingen van ondergeschikte ambtenaren, ten deele aan een parti culier schrijven ontleend, die niet zijn onderzocht en waarop de generaal Van der Heijden niet eenmaal is gehoord. Achtte de Minister het noo dig, dat ook dergelijke beschuldigingen bekend werden, om de aan den heer Der Kinderen gegeven opdracht te verdedigen, had hij dan niet kunnen volstaan met ze aan de Kamer mede te deelen? In ieder geval had uitdrukkelijk geconstateerd behooren te worden, dat het tegen den generaal I an der Heijden aangevoerde, bij gebreke van elk onderzoek, alle beteekenis had verloren. Het particuliere schrijven van den Landvoogd aan generaal Van der Heijden miste doel en werd door dezen beantwoord met den volgenden brief. Kota-Kadja, 17 December 1879. Excellentie Uit uwer Excellence's particuliere letteren van den 6n dezer heb ik tot mijne diepe smart moeten ontwaren, dat de Regeering de taak van Gouverneur van Atjeh en onderhoorigheden aan een ander wenscht over te dragen, in de meening verkeerende, dat ik na de inspanningen van lichaam en geest rust behoef. Wat dit laatste betreft, zie ik mij gedrongen te verklaren, dat de aan mij toevertrouwde gewichtige betrekking, hoe zwaar ook, mij nog niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 476