471 toe medewerkte, omdat dan zijne kennis van de plaatselijke toestan den uit den aard der zaak uitstekend te stade zou komen. Wanneer de Gouverneur-Generaal en de Minister beiden deze meening omhelsden ook wij zijn van 't zelfde gevoelen hadden ze dezen maatregel toch het eerst moeten nemen en niet moeten be ginnen met het schrijven van brieven, gelijk die van 6 December. Ook 's Konings machtiging van 25 October 1879 had dan voorloopig achterwege kunnen blijven. Hoe de Minister de zaak ook tracht voor te stellen, het bedachtzaam en verstandig overleg is toch eerst ontstaan na 's Generaals weigering Ook die groote welwillendheid van den Landvoogd jegens den ge neraal Van der Heijdenwaarop de Minister zoo vaak en nadrukke lijk boogt, blijkt evenmin uit dit besluit. Integendeel! Genei aal T an der Heijden immers was, behalve gouvernements-com- missaris, Gouverneur van Atjeh en militair bevelhebber aldaar, ter wijl de Heer Pruijs van der Hoeven eenvoudig gouvernements-com- missaris was. Een ieder zou nu denken, dat van deze beide commissaris sen de Generaal het hoogste traktement genootmen zou zich echter zeer vergissen, daar het de Heer Van der Hoeven was, die per maand de ge ringe som van zeshonderd gulden meer ontving. In de Kamerzitting van -0 Apiil 1880 vei klaarde de Minister, dat de inkomsten van beide gouver- nements-commissarissen nagenoeg gelijk waren, althans wanneer de Generaal op reis was. Toen de Heer De Casembroot terecht opmerk te, dat de Generaal toch niet altijd op reis was en dit ook slechts weinig noodig zou zijn met het oog op de locale kennis van den Generaal, moest de Minister erkennen, dat bovengenoemd verschil bestond. „Met terzijdestelling van het hem aanbevolen gemeen overleg," zegt de Minister in zijne Nota, „diende de generaal Van der Heijden, zonder voorkennis van zijn medecommissaris, den 19den April door tusschenkomst van het Departement van Oorlog eene Nota in, waarin hij betoogde, dat in Atjeh alleen wenschelijk was een éénhoofdig gezag", de eerstvolgende jaren", behoort hier volgens de Memorie ingelascht te worden „toever trouwd aan een militair officier, en niet een tweehoofdig bestuur, waarbij het civiel en het militair gezag gescheiden zijn. Van deze Nota deed hij een afschrift toekomen aan den heer Pruijs van der Hoeven,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 484