474 „Heijden op de vraag, of hij nog iets bij het gesprokene te voegen „had, dat naar zijn oordeel geene Jcrijgsverrigtingen op groote schaal meer noodig waren, en dat de toestand door invoering van het civiel bestuur moest worden geconsolideerd Terecht zegt de Generaal in zijne Memorie, dat de Landvoogd in die vergadering vooraf eene goede definitie had moeten geven, wat door eene normale organisatie moest worden verstaan. Dat de Generaal in die vergadering zou geadviseerd hebben vóór het invoeren van het civiel bestuur met een burgerlijk hoofdambte naar als gouverneur aan 't hoofd, dus splitsing van gezag, zooals de Minister het doet voorkomen, is ongelooflijkdewijl dit advies lijn recht in strijd zou zijn met 's Generaals meening, duidelijk uit gedrukt in de collectieve nota van 21 Augustus 1880 in zijne nota van 19 April 1880, in zijnen brief aan den Minister van 10 Juni 1880 en in zijnen brief aan den Gouverneur-Generaal van 2 Februari 1880. Mocht nochtans de Minister hier waarheid spreken, n. 1. dat vol gens de notulen der vergadering de Generaal op 11 September 1880 zou gezegd hebben, dat de tijd was gekomen voor de splitsing van gezag op Atjeh, dan rijst bij ons de verdenking, dat die notulen niet geheel betrouwbaar zijn. De notulen zijn niet voorgelezen aan de leden en dus hebben zij hunne goedkeuring daaraan ook niet ge hecht men mag dus aan die notulen noch aan het afschrift daarvan, be rustende bij het Ministerie van Koloniën, een onbeperkt vertrouwen schenken. Generaal Van der Heijden ontkent dan ook ten sterkste een dus danig advies te hebben uitgebracht. Op bladz. 21 zijner Memorie zegt hij: „Als de Minister nu de Volksvertegenwoordiging" naar aanleiding van liet door den Minister gesprokene in de Kamerzittingen van 28 en 29 Maart 1881 „inet opzet in den waan had willen brengen, dat ik zelf op den 11" September 1880 voor eene splitsing van het hoogste militair en civiel gezag op Atjeh, m. a. w. voor mijne vervanging, zou geadviseerd hebben, dan (hoezeer ik aan zoodanige bedoeling natuurlijk niet gelooven mag) had Z. E. zeker niet beter kunnen handelen. Maar na al hetgeen ik daaromtrent reeds heb medegedeeld, zal het voor een ieder wel duidelijk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 487