479
door mij behaald (die echter ook naar zijne meening aanleiding hadden
gegeven tot afgunst, waaraan vele praatjes omtrent mij hun ontstaan
hadden te danken), onder verwijzing naar de gewichtige diensten, die ik op
Atjeli den lande had bewezen, enz. enz., raadde Mr. d. K. mij echter drin
gend, doch steeds op zoetsappige wijze aan, om gevolg te geven aan den
wensch van den Gouverneur-Generaal."
Eerst dan, wanneer de Generaal aan den wensch van den Landvoogd
zou hebben voldaan, zou het dezen mogelijk zijn, eene rechterlijke
vervolging te belettenHeeft de Gouverneur-Generaal de macht
eene strafvervolging tegen te houden, dan kon Z. E. dat óók doen,
terwijl generaal Van der Heijden aan 't bestuur bleef en was
diens verwijdering dus niet noodzakelijk. Hieromtrent lezen we in
het Verslag der Commissie van Rapporteurs het volgende:
„De Raad van Indië heeft in de zaak Ceniu het volgende advios
gegeven
„Het staat dus bij den Raad vast,' dat de luitenant-generaal Van der
Heijden zich niet heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf, als bedoeld
in art. 115 W. v. S. voor Europeanen (Knevelarij). "Wie in Regerings
zaken den generaal Van der Heijden meer van nabij heeft leeren kennen
dan de Procureur-Generaal kon doen, zal, naar de meening van den
Raad, nimmer de conclusiën van dien regterlijken hoofdambtenaar kunnen
onderschrijven.
Het kan eene vraag zijn of de Gouverneur-Generaal bevoegd is om
uit een politiek oogpunt eene strafvervolging tegen te houden. Die
quaostie komt te pas als het vaststaat dat de wet is overtreden, dat een
strafbaar feit is gepleegd.
Zij doet zich dus hier niet voor. Wat de Regering hier te doen heeft
is niets anders dan den procureur-generaal mede te deelen, dat, naar
Hare overtuiging, geen strafbaar feit is gepleegd en dat zij daarom
verlangt dat geen strafvervolging worde ingesteld.
De Regering, beter dan de procureur-generaal in de gelegenheid om
de handelingen van een landsdienaar te beoordeelen, en, in strijd met
den procureur-generaal, tot de conclusie komende, dat een landsdienaar
in zijn ambtsverrigtingen ter goeder trouw handelde, is verpligt om
te waken dat die landsdienaar noodeloos gegriefd worde door eene
krenkende strafvervolging. Zij is daartoe verpligt omdat art. 56 van
het reglement op de regterlijke organisatie hare zienswijze stelt boven het