486
vervolgd, trachtte tot eigen verdeding of uit wraakzucht (1) den Gene
raal in verdenking te brengen als zou deze zelf de lastgever zijn
geweest vati de handelingen, waarvoor hij nu werd vervolgd.
(1) In October 1S80 verliet de havenmeester Cenin Atjeh, zich met eene maand
verlof (op eigen kosten) naar Batavia begevende.
Op zekeren dag in die maand, na Cenin^s vertrek, kwam ten mijnen bureele de
beer Huttenbachhandelaar te Penang en lid van de firma De Lenige"Westkust te
Oleh-leh.
Deze was voorzien van een vel papier, waarop voorkwamen eenige punten, ten doel
hebbende om den handel naar Oleh-leh te lokken, die de heer Huttenbach met mij
wensclite te bespreken, daar het hem bekend was, dat ik gaarne wenken van dien
aard aannam, als ze van bevoegde zijde kwamen, en ze voor het land of algemeen
belang nuttig konden zijn. Bij het nagaan van die punten kwamen wij o. a. aan
eene toespeling, alsof het Gouvernement 10 cents liet heffen van elke in-en ontscheepte
colli bij de visitatie der handelsvaartuigen te Oleh-leh. De heer Huttenbach beschouw
de die inkomsten voor den Lande als zeer luttel, en oordeelde daarom beter die te
vervangen door ankerage of liggelden te heffen. Zoowel daarover als over andere
aangeteekende punten werd ons onderhoud nog verder voortgezet.
Vermits mij van die heffing van 10 cents ten bate van den lande niets bekend
was, en ik de zaak ook niet recht begreep, gaf ik den heer Huttenbach te kennen,
dat dat punt nader door mij zou worden onderzocht.
Ik verzocht hem tevens die aanteekeningen te mogen behouden, en deelde nog den
zelfden morgen, toen de Assistent-Resident Schomerus ten mijnent kwam, dezen mede,
dat wij den volgenden morgen samen naar Oleh-leh zouden gaan, om met den aldaar
gevestigden Controleur der le klasse Van Leeuwendie na CenivCs vertrek, als waar
nemend havenmeester was opgetreden, plaatselijk een onderzoek in te stellen, naar
hetgeen mij ter oore was gekomen. Ik vernam toen van den heer Schomerus dat hij
van den heer Huttenbach een gelijk document als het vorenbedoelde had ontvangen.
Den volgenden dag te Oleh-leh ten huize van den heer Van Leeuwen gekomen, werd
dezen opgedragen, den heer RuhaaTcAgent van de N. I. Stoomvaart-Maatschappij
tevens Administrateur van het prauwenveer aldaar, te verzoeken, indien daartegen
geen overwegend bezwaar bestond, met zijne registers van het prauwenveer voor onze
commissie te verschijnen, tot het geven van inlichtingen. Ik deed dat te eerder,
omdat ik gaarne wil bekennen omtrent dien zoo bijzonderen tak van dienst niet
geheel op de hoogte te zijn geweest.
Aan dat verzoek werd voldaan. Bij het nagaan der zaken, waarvan die heer ope
ning gaf, werd opgemerkt, dat in stede van 50 cents, slechts 40 cents per colli waren
in ontvangst genomen voor de in-en ontscheepkosten, voor 't geval dat de gezag
voerders der vaartuigen daarin zelf niet wilden of konden voorzien; terwijl aan
uitgaven voor 't Gouvernement niets was geboekt. De heer JRuhaah lichtte dat toe,
daar 10 cents voor de in-en ontscheping van elke colli in het boek van den haven
meester zouden voorkomen, ter betaling van spionnen, die deze in het belang van
zijne diensten moest gebruiken.