487 Toch was de Minister bekend met liet advies van den Raad ran Indië in zake Ceninmet welk advies de Indische Regeering zich had vereenigd, zooals we op bladz. 480 gezien hebben. De Minis ter wilde het dus nog altijd doeu voorkomen, evenals hij in de zitting van 17 November 1881 had gedaan, dat generaal Van der Heijden in de zaak Cenin beschuldigde zou zijn. Den 4n September 1880, tijdens de Generaal te Batavia vertoefde, richtte de auditeur-militair te Atjeli Van Haag enzijn eerste schrij ver aan den advocaat-fiscaal, waarin hij den beheerder der dwangar beiders, kapitein Kauffmannbeschuldigde van wreedheid tegenover drie kettinggangers, met name LoedjanSomedjo alias Kassim en l>e klerk van den havenmeester, wiens naam ik mij op dit oogenblik niet meer kan te binnen brengen, werd omtrent een en ander ondervraagd, ook over aanteeke- ningen betreffende boeten door den havenmeester geïnd, en bestemd voor politie-uitgaven voor den dienst, en waartoe deze volgens de bepalingen of reglementen bij het Ha vendepartement en viguenr de bevoegdheid zou hebben. Bedoelde klerk wist echter geene inlichtingen te geven, en kon ook geene boeken of aanteekeningen vinden, om te voldoen aan het hem kenbaar gemaakt verlangen waarvan hij aan de Commissie eene verklaring heeft aangeboden. Yervolgens werden de boeken nagezien, waarin meetbrieven van prauwen enz. waren opgenomen, welke meetbrieven weder werden vergeleken met de verklaringen der eige naars van die vaartuigen, voor zoover ze ten minste aanwezig waren; enkele bekend ge worden klachten over opgelegde boeten of over de verdeeling daarvan werden onderzocht, getuigen werden opgeroepen die met het personeel van het Havendepartement werden verhoerd, terwijl andere personen, weder door de laatsten genoemd, nader werden onder vraagd. Zóó werd alles in het werk gesteld, om te onderzoeken, of de heffingen, die de havenmeester zou gedaan hebben, al dan niet rechtmatig waren geweest, in hoeverre dus de mededeelingen, ter zake door den lieer Huttenbach gedaan, als juist moesten worden aangemerkt. De uitslag van het gehouden onderzoek gaf mij aanleiding den Kom- mandant der Zeemacht te Batavia telegraphisch te verzoeken, bij expiratie van het verlof van den havenmeester Cenindezen niet naar Atjeh terug te laten keeren, maar hem te doen vervangen. Daarna heb ik dien Vlootvoogd schriftelijk de toedracht der zaak medegedeeld. Later zijn door den Procureur-Generaal in de zaak Cenin eenige vraagpunten ge daan, hoofdzakelijk betrekking hebbende op klachten, ingebracht door een paar per sonen, wier namen ik mij niet meer herinner. Die vraagpunten zijn beantwoord en ook hiervan is den Kommandant der Zeemacht en Chef van het Departement van Marine, waaronder de havenmeester Cenin sorteerde, mededeeling gedaan. De havenmeester Cenin is eenigen tijd daarna door een ander vervangen, ik meen den heer Boers. Memorie van den Generaal V. d. H.; bladz. 122 124.)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 500