491
vervoegden, klagende over kwaadwilligen, die in vrijheid bleven, over
het uitbetalen van verdiende gelden enz. De klagers werden door dien
Majoor steeds naar den controleur Kennis verwezen, terwijl de generaal
van meerbedoeld hoofdofficier vernam, dat kwaadwilligen (waaronder
moordenaars van onze gidsen) door onze patrouilles gearresteerd, door
don controleur weder op vrije voeten zouden gesteld zijn. Hierover ter
verantwoording geroepen, verklaarde de Heer Kennis die nienschcn
voor onschuldig te houden. Inmiddels bleek hot den generaal zeer
duidelijk, dat hoofden noch bevolking ingenomen waren met den con
troleur Kennis. Deze ging intusschen met verlof naar Padang, en daar
er geen ambtenaren waren om hem te vervangen, op last van den
Gouverneur-Generaal geen officieren met civiel gezag mochten worden
bekleed, is die afdeeling toen onder liet direct bestuur van den generaal
V. d. Heijden gebleven.
Ka bespreking en in overeenstemming met den secretaris Groeneveldt
zijn den controleur Kennis, zoo mondeling als schriftelijk, meerdere te
rechtwijzingen gedaan, en is hij ook meermalen door den generaal tot
betere plichtsbetrachting aangespoord.
Zooals reeds werd gezegd, is zijne zoogenaamde verdediging, zegge
verdachtmaking, den generaal Yan der Heijden zelf nimmer medegedeeld.
Nimmer zijn door den generaal klachten vernomen, dat militairen
in bewoonde kampongs kwamen, tot weghaling van vruchten en huisraad.
De Majoor Schmilau heeft evenmin van die klachten gehoord, en zou,
streng als hij is, de daders zeker voorbceldeloos hebben gestraft.
Wol klaagde de bevolking over de politiesoldaten, die, ondanks de
marschindemniteit van f 0.32 per dag, hun extra toegekend, voeding
requireerden van bevolking en van bevriende hoofden. Deze omstandig
heid is o. a. ook door den generaal aangevoerd, tegen vermeerdering van
de door sommige civiele ambtenaren zoo gewenschtc politiesoldaten.
Yan het verhaal der hierbedoelde opiumzaak is noch den generaal,
noch aan personen uit zijne naaste omgeving iets bekend, en al moge de
Minister die vertelling voetstoots als juist blijven aannemen, toch blijft
door die onbekendheid, aan deze zijde de onmogelijkheid bestaan, ter zake
eenige inlichting te geven
„Wij meenden steeds dat ook voor ondergeschikte civiele ambtenaren,
het volgen van den hierarchieken weg bij behandeling van zaken was
voorgeschreven. Waar geen feiten worden aangevoerd, is het leveren
van eonig tegenbewijs altijd onmogelijk. Wij moeten ons hier dan ook