87
is. Het aantal stukken, waarin gewone granaten bij liet springen
verdeeld worden, kan alleen met eenige zekerheid in een springkuil
bepaald worden; toch vermeen ik, zonder overdrijving, voor onze
granaat dat aantal op 80 te kunnen aannemen.
Wat betreft de granaatkartets, levert cene vergelijking met die, in an
dere landen in gebruik, minder gunstige uitkomsten op. Een bijna even
zwaar soortgelijk projectiel vindt men bij het Lichte Duitsche veld
kanon (7,85cra kaliber). Bij een gewicht van 5,53 kgr. en 19 gr.
springlading, bevat dit 122 kogels, die gemiddeld 16,7 gr. wegen.
Onze granaatkartets daarentegen bevat, bij 52 gr. springlading, slechts
69 kogels van T'T of gemiddeld 20 gr.
Dat de uitwerking der stukken van de granaat, ieder op zich zelt,
grooter moet zijn dan die van de granaatkartets, is duidelijk, daar
van de eerste de stukken belangrijk zwaarder zijn en de snelheid van
het projectiel bij het springen grooter is. Maar, daar na de invoe
ring der schokbuizen, de granaat niet anders werkt dan bij den
aanslag, en dus na den aanslag springt, kan worden aangenomen,
dat de snelheid van beide projectielen bij het springen gelijk is, waar
door wordt gerekend dat de granaat hare meerdere snelheid heeft
verloren.
Dan nog geeft de meerdere zwaarte der stukken van de granaat
hun meer uitwerking dan die der granaatkartets. En dit is met
van belang ontbloot, want de percussiekracht der granaatkartetsko
gels is, blijkens hetgeen op bladzijde 11 van het I. B. O. 18(0 is
aangeteekend, zeer problematiek, en dan nog slechts tot op 1800 pas.
Vóór de invoering der schokbuizen was de granaat, wat bestreken
ruimte aangaat, in het voordeel ten opzichte van de granaatkartets.
Gebruik makende van de richthoeken, voorkomende in de schootsta-
fei van het 8cm veldkanon, vastgesteld bij Artillerie-order N°. 3 van
1874, en waarvan de cijfers, behoudens de fout in den richthoek op
3600 pas, overeenkomen met die, aangegeven op bladzijde 10 van het
I. B. O. 1870, kan men, in verband met het feit, dat voor de gra-
naatkartets eene opzethoogte wordt gebruikt overeenkomstig dm van
het granaatschot op 200 pas verderen afstand, voor beide projectielen
de invalshoeken berekenen.
Hiertoe gebruik makende van de formule: