503 Adressant beweert dat de Minister van Koloniën niet geschroomd heeft hem te stellen onder verdenking van daden, die hem in de achting van eiken weidenkenden burger diep moesten doen dalen. Ter beoordeeling dezer bewering dient eene korte herinnering aan de feiten vooraf te gaan. Den 17den November heeft de Minister, in antwoord op de vraag of de vervanging van het militair door het civiel bestuur in Atjeh om re denen enkel van persoonlijken doch niet van staatkundigen aard heeft plaats gehad, gezegd, dat alleen staatkundige redenen daartoe hebben geleid en dat hetgeen tusschen de heeren van der Heyden, der Kinderen en van Lansberge is voorgevallen daartoe zelfs niet heeft kunnen leiden. Hij heeft daarbij o. a. het volgende gevoegd: „Nadat sedert lang klagten waren ingekomen omtrent de behandeling der dwangarbeiders op Atjeh en den toestand der gevangenissen, nadat van zeer betrouwbare zijde onder anderen was medegedeeld een sedert bevestigd gerucht dat de ge vangenen voorloopig in hechtenis werden gesteld in eene gevangenis, waarin zij de berri-berri kregen, en waarin een verblijf van twee maanden met zekerheid den dood van den gevangene ten gevolge hadnadat dergelijke berigten te Buitenzorg waren ontvangen, is eenige dagen vóór het vertrek van den heer der Kinderen de procureur-generaal gekomen bij den Gou verneur-Generaal. „Er waren twee aanklagten hangende: eene tegen zekeren kapitein Kauffmann en eene tegen zekeren havenmeester Cenin, twee ambtenaren die regtstreeks onder den Gouverneur van Atjeh en den chef van den staf stonden en werkten. De procureur-generaal had bij zich een brief van den auditeur-militair in Atjeh, waarin werd gezegd, dat de instructie dier zaak onmogelijk voortgang en resultaat kon hebben als de generaal van der Heyden in Atjeh bleef; daarenboven zou deze bij de instructie der zaak als getuige opgeroepen moeten worden. Deze beide overwegingen en de vrees dat het vertrek van den Gouverneur van Atjeh onder die omstandigheden, om als getuige in een proces op te treden, van ongunstigen 'nvloed zou kunnen zijn op ons prestige, dit alles noopte den Gouverneur- Generaal den heer der Kinderen op te dragen de zaak aan den generaal bloot te leggen. De heer der Kinderen zou generaal van der Heyden onder de aandacht brengen dat het wenschelijk was voor het prestige van ons gezag dat de generaal tijdelijk verlof nam." Den volgenden dag bragt het Kamerlid de Casembroot de vervanging van den generaal van der Heyden wederom uitvoerig ter sprake. Hij gaf zijne verbazing er over te kennen, dat alleen door het optreden van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 516