514 bij de instructie, zoodat zij de meening, hiervoren door de meerderheid der Commissie gevoerd, in geen geval kan deelen. Ook kan, naar haar oordeel, niet op ééne lijn gesteld worden de geloofwaardigheid van een ambtelijk verslag van een procureur-generaal, relaterende eene voor hem afgelegde verklaring van een verdachte, en die eener memorie van dien ver dachte, waarin hij later beweert zoodanige verklaring niet te hebben afgelegd. Alsnu volgen de verklaringen van de officieren van gezondheid, welige evenzeer behooren te worden aangevuld. „L. Weiss. Dat hij in cle maancl April of Mei 1880 in het hospitaal te At jell heeft behandeld twee dwangarbeiders lijdende aan gangreneeene ziekte die zich kenmerkt doordien de huid en de spieren geheel afsterven aan de billen. Aan den omtrek daarvan vertoonden zich duidelijk strie men, rood van kleur, welke door niets anders dan door slagen met den rottan konden .zijn ontstaan. Toen de korsten van die gangreneuse plaat sen afvielen, vertoonden zich wonden van 3 a 4 duim diepte. Dit moet volgens hem het gevolg geweest zijn van hun met kracht toegebragte rot- tanslagenzoo als ook door de patiënten en anderen werd bevestigd. Die geneesheer verklaart dat het moeijelijk is aan te nemen, dat een twintigtal rottanslagen, zij het ook dat die slagen met geweld waren toe- gebragt, zulke wonden kunnen ten gevolge hebben gehad. De aard dier verwondingen doet hem aannemen dat die door een buitengewonen rottan zijn veroorzaakt. Gevraagd wat hij met een buitengewonen rottan bedoelt, zegt hij ge hoord te hebben, zoo als van algemeene bekendheid schijnt te zijn, dat dwangarbeiders wel eens slagen ontvangen met een rottan, die met een touw omwonden en vervolgens in urine gedoopt ivas, en dat de aard van het door hem geconstateerde gangrene het vermoeden ivettigt dat de slagen met met een effen rottan zijn toegebragt." Toen de regter-commissaris den getuige vroeg of 20 slagen met den gewonen rottan een persoon, die 3 a 4 dagen daarna eerst in behandeling wordt genomen, geen gangreen kunnen veroorzaken, antwoordde die deskundige bevestigend. En op de opmerking dat het dus niet vaststond dat de aan gangreen lijdende arbeiders met een anderen dan een gewonen of wel met een gepraepareerden rottan waren geslagen, luidde het antwoord het staat niet met mathematische zekerheid vast, dat met een huiten- gewonen rottan geslagen is, maar in elk geval met buitengewone kracht of met meer dan 20 slagen. De beide aan gangreen lijdende dwangarbeiders zijn hersteld (39).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 527