520 - eens geslagen werd met rottan, die aan liet uiteinde met touw omwonden en in teer gedompeld was en welke op eene afzonderlijke niet voor een iecler toegankelijke plaats in een blik met urine gestoken waren.1'' Eecds uit de meegedeelde verklaring blijkt, dat deze getuige alleen zegt wat men hem verteld heeft. Hij hecht blijkbaar zelf geen bewijs kracht aan de verhalen en doet dit tot tweemalen toe uitkomen. (35) „C. Blasius, vroeger burger-opzigter in het bannelingenkwartier te Kota-Radja, verklaarde mede onder eede, dat hij wel eens gezien had dat de mandoors-bazar, wanneer er geslagen moest worden, een stel rot- tans haalden, welke in een blik gestoken u-aren en op> het kantoor van den heer Kauffmann bewaard werden. Wat zich in dat blik bevond wist ge tuige niet. Ook vertelt getuige er eens bij tegenwoordig te zijn geiveest, dat een dwangarbeider, die verdacht iverd een ander dwangarbeider te hebben bestolentwintig rottanslagen had gekregen omdat hij niet ivïlde bekennen dien diefstal te hebben gepleegd.1'' Deze getuige verklaart door Kauffmann als burger-opzigter in het ban nelingenkwartier ontslagen te zijn, omdat Kauffmann vernomen had dat getuige twee dwangarbeiders bij zich en een bij een ander had laten werken, en niet goed voor hun eten zorgde. Bij het toebrengen der slagen behield de delinquent zijn broek aan. Er werden 12, 15, nooit meer dan 20 slagen gegeven met den gewonen rottan. Kooit bleef een geslagene op de plaats doodeens was hij er bij dat zulk een delinquent naar het hospitaal werd gebragt. Yan de vermoedens tegen Kauffmann gerezen en die hem werden mee gedeeld is hem niets bekend. (41) Ten aanzien van het laatste door den getuige Blasius meegedeeld feit, dwang om te bekennen, zegt de heer Kauffmann in zijn verhoor, dat een dwangarbeider zijn mede-dwangarbeider een hoofddoek ontstolen haddat hij dit bekend had, en dat hij hem daarom disciplinair gestraft heeft met 20 rottanslagen, gelijk zijn regt was. (15) Eindelijk behooren nog vermeld te worden de verklaringen van getuige Begeman, kapitein der infanterie, die zegt dat hij weinig met Kauffmann in persoonlijke aanraking kwam, maar dikwijls, wanneer hij in het bannelingenkwartier kwam, met genoegen aanschouwd heeft hoe goed Kauffmann waakte tegen het misbruik maken van de diensten der dwangarbeiders(20) b. getuige de Heer, op wien de auditeur-militair zich beroepen heeft, omdat die man in het bannelingenkwartier dienst gedaan heeft. Deze

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 533