521
weet zelfs bij geruchte geen kwaad van Kauffmann tc verhalen, ofschoon
Djahoen, burgeropzigter der dwangarbeiders, veel ten zijnent verkeerde. (33)
„Toen ik kennis had genomen van liet rapport van den inspecteur chef van he
gevangeniswezentrof het mij hij al liet goede dat omtrent de behandelingdie de
dwangarbeiders te Atjeh ondergingenvermeld wasdat daarin voorkwam, dat deserties
der dwangarbeiders op de posten zich hoogst zelden voordeden, doch alleen onder hen
die te Panteh-Perak verblijf hielden.
Het bevreemde mij zeer, vermits tochindien de behandeling der dwangarbeiders
aldaar zoo goed was als werd voorgestelder toch weinig reden voor de dwangarbeiders
tot die wanhopige daad koude bestaan. Ik noem die deserties eene wanhopige daad,
omdat de geschiedenis reeds lang had geleerd dat zelden dwangarbeiders bij den vijand
eene veilige schuilplaats vonden, en meest allen door nood werden gedwongen om terug
te keeren, zoo als dan ook in het rapport iverd medegedeeld dat geschiedde.
Die omstandigheidalsmede dat het onderzoek zoo geheel in strijd met de gegevens
van den auditeur-militair was uitgevallen, deed mij vermoeden dat er op de dwang
arbeiders, die door den inspecteur verhoord waren, vooraf pressie was uitgeoefend
Die grond komt der Commissie niet zeer overtuigend voor. Immers
worden in het rapport van mr. Stibbe eenige daadzaken aangegeven, die
het verschijnsel dat den procureur-generaal zoo getroffen heeft voldoende
verklaren. Mr. Stibbe toch deelt onder andere ook het volgende mede
ontvlugting van op de posten gedetacheorden en geëmployeerden komt
zelden voor; de meesten zijn onder de voor transportdienst bestemden;
ook worden de minder handelbare en gevaarlijke sujetten van de posten
teruggezonden naar Kota-Radja. (72)
Do heer Kauffhann had ook zelf die oorzaken meegedeeld, welke alle-
zins voor do hand liggen. Ru echter de procureur-generaal de vertrouw
baarheid van het onderzoek in twijfel trekt, is het van belang woordelijk
mede te deelen wat mr. Stibbe zelf daaromtrent in zijn rapport vermeldt
„Ik achtte het echter noodig om naar de behandeling van dwangar
beiders bij dezen zeiven onderzoek te doen. Dat onderzoek werd echter
zoodanig ingerigt, dat geen der dwangarbeiders van te voren kon weten
dat hun iets zou gevraagd worden en dat een reeds ondervraagde vóór
den geheelen afloop niet in aanraking kon komen met anderen. Daar
toe werd dat onderzoek door mij geheel onverwacht en plotseling inge
steld, liet ik het op één morgen achtereen afloopon en werden daarvoor
in de eerste plaats eenigen uitgezocht die de meeste disciplinaire straffen
ondergaan hadden, en verder werden door mij hier of daar enkelen, die
ik bijv. zag passeren of die ergens bezig waren te werkenonverwacht
geroepen; een voor een riep ik die personen bij mij en liet hen vrij uit
spreken; de nog niet gehoorden konden onmogelijk iets van het gevoerde
gesprek hooren, en de reeds gehoorden werden op een afstand, doch ver