53G kan dus nog niet altijd de ongeschiktheid van laatstgemelden worden afgeleid. Ten opzigte van deze feiten ten slotte nog eene opmerking. Alle han delingen waarop de Minister zich beroept ten bewijze van de ongeschikt heid van den adressant voor het civiel bestuur, zijn geschied gedurende of onmiddellijk na het voeren van den krijg met Atjeh en met het oog op dien krijg. Wegens het beleid van dien krijg zijn den generaal de vereerendste onderscheidingen te beurt gevallen. Het bestuur is goedge keurd. Hoe kan nu uit hetgeen om de bijzondere omstandigheden uit drukkelijk goedgekeurd is iemands ongeschiktheid voor geheel andere om standigheden worden afgeleid? Wat daarvan zij, de feiten zoo als zij door den Minister zijn medege deeld en toegelicht, toonen naar het. oordeel Uwer Commissie niet aan, wat de Minister daarmede bewijzen wil. De Minister heeft aan het slot zijner Nota, ten bewijze dat de Gouverneur- Generaal in November 1880 (tijdstip der missie der Kinderen) duchtige gronden had om te betwijfelen of de positie van generaal van der Heyden als gouverneur van Atjeh langer houdbaar was, zich nog beroepen op. eene klagte, dd. 27 September 1880, afkomstig van den controleur Kennis, die zich ter verdediging van door den generaal afgekeurde hande lingen beklaagt over zeer willekeurige handelingen van militairen; over eene huiszoeking door een onbevoegde; het ledig stelen eener toko, of schoon deze bewaakt werd door een militairen post; het verdwijnen van een verdachte, tegen wien geen wettig bewijs was, doch dien de generaal gedreigd zou hebben zelf te zullen; vonnissen met drie maanden arbeid bij den heer Kauffmann; 2°. een verzoek, dd. 19 October 1880, ingediend door den secretaris van het gouvernement Atjeh en onderhoorigheden ter verplaatsing, waar in staat dat de gouverneur van Atjeh meermalen onwettige handelingen gepleegd heeft, waardoor personen zware geldelijke verliezen hebben ge leden, zelfs enkele zijn gestorven, welk request vergezeld gaat van een particulier schrijven, waarin den generaal de ergste misdaden worden ten laste gelegd, (verbanning van onschuldigen; confiscatie hunner goederen; gruwelijke mishandeling van veroordeelden; wetsvertrapping;) feiten die niet alleen onnoodig waren ter bespoediging van het einde van den oorlog, maar bovendien de Atjehers zeer tegen ons hebben ingenomen. Al deze feiten voor zoover ze dien naam verdienen zijn volkomen onbewezen; er is zelfs, zegt de Minister, geen administratief onderzoek

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 549