543 eene strafvervolging tegen dezen en den generaal van der Heijden wilde instellen? "Welke- daden daartoe aanleiding gaven, bleef in het onzekere. Dat in dagen van strijd, als men in Atjeli beleefd had, de strafwet door het militair en civiel hoofd van het gewest zou kunnen overtreden zijn, zonder eenige daad, die zijn karakter oneer aandeed, ligt voor de hand. En ook op deze zaak sloeg 's Ministers verklaring, dat alleen van nala tigheid van den generaal quaestie kon wezen. Betreurt de minderheid Uwer Commissie het met dat al, afgescheiden van de waarde van het voorgelezen stuk, waarover nader, dat de Minister niet zoo duidelijk is geweest, dat alle misvatting ware voorkomen, tegen over hetgeen omtrent den indruk zijner rede door de meerderheid wordt aangevoerd, meent zij echter nog het volgende in aanmerking te moeten brengen. Door den spreker, die terstond na den Minister het woord voerde, werd opgemerkt: „dat hetgeen in het rapport van den procureur- generaal voorkomt, nog niet ten laste kan worden gebragt van den lui tenant-generaal van der Heijden, dan voor zoover hij kennis gedragen heeft van de gepleegde mishandelingen, en hij geene maatregelen heeft genomen om daaraan een einde te maken." En de twee andere sprekers, welke zich dienzelfden dag over de zaak uitlieten, de heeren de Casembroot en "VVintoens, verklaarden beiden uitdrukkelijk, dat het door den Minis ter gesprokene geen smet op den generaal van der Heijden had geworpen. II. (Zie bladz. 21 van het Yerslag.) Ten aanzien van de beschou wingen voorkomende in 3 van het Yerslag. Aan het onderzoek van den inspecteur mr. Stibbe hechten, voor zooveel de toepassing der rotanstraf te Atjeh betreft, de twee leden Uwer Commis sie niet dezelfde waarde als de meerderheid doet. Al erkenden de door dien inspecteur gehoorde dwangarbeiders de hun opgelegde disciplinaire straffen verdiend te hebben, daaruit volgt nog niet dat niet van den rotan een gebruik zou zijn gemaakt, met onze wetgeving in strijd. Bovendien is het zeer de vraag of niet de verklaringen der dwangarbeiders door vrees werden beheerscht. Een volledig onderzoek ten aanzien van de toe passing der rotanstraf zou, vooral na de klagt van den auditeur-militair, heb ben meêgebragt, dat de ziekte-registers waren nagegaan, en de geneesheeren, die de gestrafte dwangarbeiders hadden behandeld, waren geraadpleegd. Yoorts kunnen dezelfde loden Uwer Commissie aan de verklaringen van de te Padang gehoorde bannelingen, in verband met de overige getuige nissen beschouwd, voor het vestigen der overtuiging van Uwe Kamer niet alle waarde ontzeggen, al erkennen zij dat met één uitzondering er

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 556