546
mogen was, dan gaat het niet aan de door liem toegepaste straffen aan
wreedheid toe te schrijven, of hem, op grond van die straffen, een onmensch
te noemen. Tegenover deze qualificatie is zeker ook niet zonder betee-
kenis het feit, waarop een der dirigerende officieren van gezondheid te
Atjeli, toen hij als getuige gehoord werd, wees, dat Kauffmann te mid
den der dwangarbeiders maanden lang gewoond heeft, een tijd lang met vrouw
en kinderen, zonder ooit aan eene wraakoefening te hebben blootgestaan.
Het is op deze gronden dat de minderheid Uwer Commissie meent dat
de procureur-generaal zich hij de beoordeeling van den beheerder Kauff
mann op een eenzijdig standpunt heeft geplaatst, daardoor in zijn rapport
verzwegen heeft verklaringen, die hij de beoordeeling van diens hande
lingen niet mogten worden voorbijgezien, en tot het uitspreken van een
onbillijk oordeel geleid is geworden.
III. (Zie bladz. 22 van het verslag). Ten aanzien van de beschou
wingen over de zaak Cenin.
De minderheid Uwer Commissie, hoezeer dadelijk en zonder eenige be
perking voorop stellende, dat zij zich mede geheel met het advies van
den Raad van Indie vereenigt, voor zoover dit luidt om tegen den gene
raal van- der Heijdex geene strafvervolging in te stellen, kan echter niet
met hare medeleden instemmen, wanneer deze in de den generaal ten laste
gelegde handelingen niets anders dan eene onregelmatigheid zien.
"Waar het uitvoerend gezag zich in de plaats van den regter gaat stel
len, strafbepalingen gaat toepassen, waarvan de toepassing uitsluitend aan
den regter is opgedragen, daar gaat de eerste en hechtste waarborg te
gen onregt en willekeur verloren. Dat zulk eene handelwijze ten opzigte
van de aan den generaal van der Heijden ten laste gelegde feiten, door
eene hem op grond van oorlogstoestand toekomende discretionaire magt
geregtvaardigd zou zijn, neemt de Raad van Indie evenmin als de pro
cureur-generaal aan. En twijfel is in dit opzigt dan ook niet wel denk
baar, indien slechts het volgende in het oog wordt gehouden. De ver
ordening van 8 Julij 1879 Staatsblad n°. 217), had zich blijkens den
considerans ten doel gesteld „om tot beteren tegengang van den verbo
den in-, uit- en doorvoer van vuurwapenen in het gouvernement Atjeh en
onderhoorigheden de op dit punt bestaande bepalingen te wijzigen en aan
te vullen"; zeer aanmerkelijk was daarbij de op de overtreding der ver
bodsbepalingen gestelde boete verhoogd, van f 100 a 1000 tot f 1000
a f 50,000; de krijgsraad, tevens residentieraad te Atjeh, was op nieuw
als de bevoegde regter om van de overtredingen kennis te nemen, aan-