550
wij), uit geheel vrijen wil de militaire loopbaan vaarwel zeide, waarin
hij volgens het oordeel zijner chefs nog de schoonste vooruitzichten had.
„Eerzucht" zoo vervolgt hij in de lezenswaardige voorrede van zijn
boek—„eerzucht heb ik alleen gekend, waar het gold mijn plicht naar be-
„hooren te vervullen. Yan intrigues had ik steeds een onoverwinlijken
„afkeer. Gunsten heb ik nimmer gevraagd, gezocht of verkregen en begeer
„ik ook nu nog niet, omdat ik die niet behoef en ik daarvoor bovendien
„een weg zou moeten inslaan, tot dusver door mij met opzet vermeden.
„Eene wraakzuchtige inborst heb ik niet, en mocht al mijn oordeel over
„allen, die ik in het leven ontmoette, niet even welwillend uitvallen, zoo
„heeft toch die in den regel onedele hartstocht bij dit schrijven mijne
„pen niet bestuurd en niet kunnen besturen; want tegen de personen,
„wien het hier geldt, heb ik geen wrok te koelen.
Misopseudes verklaart tevens op zijn eerewoord, „voor benijders, die
de generaal Yan dep. Heijden zooveel heeft en voor andere kwaadden
kenden", dat de generaal, dien hij niet tot zijn afgod gekozen heeft en voor
wiens tekortkomingen en gebreken hij geenszins blind is, tot aan de ver
schijning van het geschrift geheel onbekend was met inhoud en strekking.
Ontegenzeggelijk zal het boek vele lezers vinden, ook omdat de zaak
Van der Heyden van lieverlede bij de gewoonlijk zoo kalme Hollanders
pikant geworden is, nadat zelfs in den boezem der Staten-Generaal de
staf gebroken werd over de duistere handelingen van de hoogste regeerings-
personen.
Spreek 100 Nederlanders over de wegjaging van Atjeh en 99 zullen
hunne verontwaardiging uitdrukken over de politieke knoeierijendie
daarbij in 't spel zijn geweest.
De Heeren Yan Goltstein en Van Lansberge hebben zich als politiek
man naar veler meening totaal onmogelijk gemaakt.
Betreuren wij intusschen de gansche zaak om meer dan een reden
waarvan de voornaamste wel is, dat ons prestige op Atjeh onder het normale
bestuur van den civielen gouverneur even hard daalt als het onder de
militaire willekeur rijzende was, toch is er nog eene lichtzijde aan te
vinden. Er is n. 1. op nieuw gebleken, dat een Minister van Koloniën en
een Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië niet geheel straffeloos
tegen eenen Luitenant-Generaal kunnen doen ageeren.
Het Indisch Leger heft onder de tegenwoordige omstandigheden fier
het hoofd op, nu het, met Z. M. onzen geëerbiedigden en ridderlijken
Koning aan de spits, geheel Nederland den door Buitenzorgsche en Haag-
sshe politiek gemaltraiteerden generaal Van der Heijden ziet eeren en