566
glement van 1799 omtrent desertie gehuldigd werden, kan men lezen
in Van Hasselt's Rechtsgeleerde Advyzen, betrekkelijk een geval,
dat een soldaat uit de gevangenis ontvlucht was: T)af nu den-
zelven over desertiewaarop die sententie als dlimpulsive oorsake van
condemnatie gegront isgelijkfals niet heeft, mogen tot de galge ver
wezen wordenvolgt mijns bedunkens uit de nature en descriptie van
het crimen desertionis zelfs.
Als zijnde een zoodanen delicthetwelk een soldaat committeert,
door het overgaan van dl eene compagnie in d' andere, of elders in
vreemden dienst, en aldus met een kwaat voornemen en verraderlijk
gemoet zijn compagnie en vaderlant troulooslijk verlaat.
Bij gevolg heeft dezen geëchapeerden door zijne vlucht een Militaire
lijfstraffe pogende te mijden, voor geen absoluten deserteur mogen
worden gereputeert.
Nagenoeg hetzelfde beginsel huldigde het Reglement van 1799.
In art. 1 van het vierde capittel der tweede afdeeling leest men
Desertie is eene moedwillige verlating van den dienst van den Lande,
waartoe de Militaire Persoonenzich van den hoogsten tot den laag-
sten toe, in derzelver onderscheidene betrekkingen hebben verbonden.
Zoo luidt ook art. 1 van het vijfde kapittel van het ontwerp van
1807, met uitzondering dat hierin gesproken wordt van het verlaten
van Koning's diensten eveneens art. 1 van het vierde kapittel van
het ontwerp van 180S, waarin evenwel het woord moedwillige ver
vangen is door ongeoorloofde.
Op grond van het bovenstaande was tot aan de invoering van het
thans vigeerend Crimineel Wetboek het begrip van desertie gelegen
in het feit eener moedwillige of ongeoorloofde verlating van 's Lands
of 's Konings dienst.
Gesteund door de historische beteekenis van het woord desertie
komt Schr. tot de conclusie, dat eerst dan van desertie als misdrijf
strafbaar gesteld bij het Crimineel Wetboek sprake kan zijn, zoo de
wil en het ooc/merk om zich voor goed, aan den dienst te onttrekken
bewezen is; zoodat het kenmerk van desertie eenig en alleen gelegen
is in dien door uiterlijke teekenen geopenbaarden wil, om zich voor
goed van den militairen dienst te verwijderen, geenszins in de
bloote verwijdering zelve van het korps, kantonnement of garnizoen,