569
°f 's Konings dienstzoodat tijdens hot Reglement van 1799 van
kracht is geweest, uit de bepalingen van art. 157 geen ander ken
merk van desertie was af te leiden, dan dat, hetwelk het voltooide
misdrijf van de poging onderscheidde; terwijl verder uit geen enkel
voorschrift van het Crimineel Wetboek blijkt, dat de wetgever van
1815 met het overnemen van de bepaling van art. 157, eene andere
beteekenis daaraan heeft willen toekennen;
5°. dat intusschen, zonder het blijkbaar verband in de strafposities
geheel te verbreken, die ruime beteekenis van het woord desertie niet
van toepassing kan worden geacht op de bepalingen der artikels van
de hoofdstukken, handelende over desertie in tijd van oorlog, noch
op die der artt. 148, 149, 151 en 154 van het Crimineel Wetboek,
welke artikels niet in het algemeen spreken van desertie, maar van
desertie naar den vijand, uit eene vesting, uit de armee, van de
wacht, van den post enz.
6°. dat de wetgever intusschen, zoowel blijkens de woorden, als
blijkens het verband der strafposities met die beperkende redactie
vermoedelijk heeft willen uitdrukken, dat bij die nader omschreven
gevallen van desertie niet het moedwillig verlaten van 's Lands dienst,
maar het moedwillig verlaten van de vesting, van de armée, van de
wacht, van dén post, enz. bedoeld is, hetgeen voornamelijk uitkomt
bij eene vergelijking van art. Ill met de artt. 117 en 118 en met
de artt. 148, 149 en 151 van het Crimineel Wetboek, bij welke ver
gelijking een kennelijk onderscheid van redactie valt op te merken
tusschen de artt. 111, 148, 149 en 151 en de artt. 117 en 118,
welke laatste niet evenals de andere spreken van desertie van de
wacht, van den post, maar van desertie uit de' armée of uit eene
vesting, terwijl men is dienstdoende of op schildwacht staat; terwijl
ook de strafposities van de artt. 119 en 121 voor die opvatting
pleiten
7°. dat uit bovenstaande overwegingen het besluit kan worden op
gemaakt, dat de bedoeling van den wetgever van 1815 geene andere
kan geweest zijn dan dat, waar het woord desertie, zonder meer, in
de wet voorkomt, daaraan dezelfde beteekenis zou gehecht blijven,
die er aan toegekend was in het Reglement van 1799 en in de ont
werpen van wet van 1807 en 1808, namelijk die van moedwillige