bovengemelde verwijdering zich voor goed aan den militairen dienst te onttrekken, doch veeleer uit de verklaringen van de getuigen het overtuigend bewijs resulteert, dat beklaagde zich naar Y. heeft bege ven om zijne moeder, die ernstig ziek was, te bezoeken Overwegende, dat derhalve de als wettig en overtuigend bewezene daadzaken geenszins daarstellen het misdrijf van desertiedoch dat die feiten strafbaar gesteld en voorzien zijn bij het Reglement van Krijgstucht of Discipline voor het Krijgsvolk te Lande Gelet op het elfde hoofdstuk van den tweeden titel van het Regle ment op de Rechtspleging bij de Landmacht; Rechtdoende In naam en van wege den Koning! Verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de tegen den beklaag de, den soldaat A. enz. ingebrachte klacht; Verwijst de beslissing der zaak naar den bevoegden, casu den disciplinairen rechter, ten einde, zoo daartoe termen mochten bestaan, krijgstuchtelijk te worden gecorrigeerd; Veroordeelt den Lande in de kosten van den processe; Aldus gedaan, enz. Wij gaan thans over tot de bespreking van het meer gewichtige onderwerp, nl. van het begrip van desertiezooals dat uit de tegen woordig vigeerende bepalingen van het Crimineel Wetboek resulteert. In het Reglement van 1799 wordt desertie omschreven als „eene moedwillige verlating van den dienst van den Landewaartoe de Mi litaire Persoonen zichvan den hoogsten tot den laagsten toein der- zelver onderscheidene betrekkingen hebben verbonden.'''' Hoewel het Reglement thans bij de toepassing van het Crimineel Wetboek geen rechtskracht meer bezit, kan het ons echter als leid draad strekken tot het begrip, dat men destijds, tot aan de invoering van het Crimineel Wetboek, van desertie had. Let men op den woordelijken zin van het Reglement van 1799, dan wordt bij iedere verwijdering van het garnizoen de bepaalde wil vereischt, om zich daardoor aan den dienst te onttrekken. Raadpleegt men nu de verschillende verordeningen van het oud-Hollandsch krijgs-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 585