- 583
Overwegende, dat op grond van bovenontwikkelde beschouwingen,
de aan den beklaagde ten laste gelegde feiten daarstellen het misdrijf
van desertie
Overwegende, dat eveneens uit de in judicio afgelegde beëedigde
verklaringen van de getuigen C. en D. het wettig en overtuigend
bewijs is geleverd, dat beklaagde zich naar Breda hoeft begeven en
zich van zijn garnizoen heeft verwijderd met geen andere beweegre
den als om zijne zieke woe,der te bezoeken
Overwegende, dat het door beklaagde beoogde oogmerk evenwel
aan het begrip van desertiedoor den wetgever omschreven, niet kan
derogeeren, doch het feit, in verband met beklaagde's gunstig straf
register, de toepassing van zeer verzachtende, omstandigheden recht
vaardigt;
Gelet op artt. 134, 53 en 54 C. W. en de artt. 204—208 R. L.
Rechtdoende
In naam en van wege den Koning!
"V erklaart beklaagde X. schuldig aan desertie in tijd van vrede voor
de eerste maal, onder verzachtende omstandigheden
Veroordeelt hem tot de straf van één dag detentiemet verwijzing
in de kosten van het rechtsgeding, enz.
Tot nadere toelichting van dit concept-vonnis zij nog opgemerkt,
dat in den regel de kokardestrafart. 45 C. W., steeds moet wor
den opgelegd; wanneer bijzondere gevallen de toepassing van de
artt. 53 en 54 C. "YYrechtvaardigen, kan de straf van het afnemen
der kokarde en detentiebij art. 134 C. W. tegen desertie bedreigd, ver
vangen worden door een der straffen, die in art. 26 C. W. op die
straf volgen en dus ook door detentie alleen. Men vergelijke Bosch, IT,
Art. 45 C. "NV. De straf van het afnemen der kokarde bestaat in het door een
onderofficier doen ontnemen van den veroordeelde voor het front van de parade, rnet
verbod van dezelve gedurende den tijd van ten minste een half jaar en ten hoogste
een jaar te mogen dragen en gaat altijd gepaard met rietslagen en somtijds met
arrest of detentie.