599
bij opgeslagen pal, door onwillekeurig drukken op den trekker, de
slagveer gedeeltelijk ontspannen is, daar zij in dat geval die veer bij
het neerleggen van den pal belet zich geheel te ontspannen, waardoor
het schot zou kunnen afgaan.
Bij het Fransclie geweer werd reeds melding gemaakt van de
achterste rust, zijnde een insnijding in den onderkant des haans,
waarin de trekkerveemok grijpt indien bij gesloten loop de slagveer
geheel ontspannen is. Die rust heeft het voordeel om de geheele
ontspanning van de trekkerveer toe te laten, iets wat misschien met
het oog op de sterkte van onze trekkerveeren wel niet bepaald nood
zakelijk is, maar toch zeer zeker aanbeveling verdient. Bij ons
geweer is de onderkant van den haan wel ten deele plat bijgevijld,
maar de trekkerveer kan zich niet geheel ontspannen. Dit blijkt zeer
duidelijk wanneer men na het aftrekken van het geweer den trekker,
na die $en oogenblik te hebben aangehouden, loslaat; men ziet dan
duidelijk den haan iets naar boven gaan, hetgeen een gevolg is van
den druk van den trekkerveemok door de spanning der trekkerveer
de moet van dien nok is dan ook op den platten onderkant des
haans zichtbaar.
Het is waarschijnlijk niet overbodig, alhoewel het met de hier be
handelde zaak niet rechtstreeks in verband staat, te wijzen op een
zonderling verschil tusschen het Voorschrift betreffende de W. en S. in
Ned.-Indië en dat in Nederland. In het eerste treft men op blzd. 22
in 17 de bepaling aan, dat het aftrekken van het ongeladen ge
weer ten strengste (1) verboden is, in verband waarmede op blzd. 20
(1) Het is een opmerkelijk verschijnsel, dat ook in liet dagelijksch leven bij
verschillende gelegenheden kan worden waargenomen, dat een verbod met meer
of minder nadruk gedaan wordt, naargelang van het gewicht, dat daaraan ge
hecht wordt.
Zoo kan een zaak verboden zijn: strengzeer streng, ten strengste, ten allerstrengste,
onbepaald, ten eenenmale, allernadruklcelijkst, enz.
Naar mijne meening behoort iets verboden of niet verboden te zijn en mag men
geen verbod uitvaardigen, dat niet noodzakelijk is en wanneer niet de middelen aan
wezig zijn, om voor de nakoming te waken. De eerbied voor wetten, reglementen,
voorschriften, bepalingen enz. zal daardoor vrij wat toenemen en het thans waar te
nemen verschijnsel, dat zelfs een allernadrukkelijkst verbod nog zoo menigmaal niet
wordt nageleefd, zich niet zoo dikwijls meer voordoen.
Een vermakelijk staaltje van een climax in den bovenbedoelden geest, treft men