616
Laat ons thans overgaan tothet inschieten der Artillerie te velde,
d. i. het lossen en waarnemen van de eerste schoten in eenige stel
ling en het daaruit bij benadering leereu kennen van den afstand tot
het doel, aangegeven door de opzethoogte.
Men zal zien, dat deze omschrijving niet geheel met die van den
Heer Boefje overeenstemt, die m. i. wel wat positief is, voor zooveel
den afstand betreft. Ingeschoten zijnde, heeft men den artilleristischen
afstand tot het doel leeren kennen, die geenszins altijd met den door
opmeting te bepalen afstand behoefc overeen te stemmen.
De van schokbuizen voorziene granaten bekleeden bij het methodisch
inschieten zulk een overwegende hoofdrol, dat het vuren met granaten
het eerst behoort behandeld te worden.
Het vureu nu mot deze projectielen kan plaats hebben
1. Op zich niet bewegende doelen;
2. Op zich bewegende doelen, waarvan de beweging kan onder
scheiden worden in
a. dat liet doel nadert;
b. dat het doel zich verwijdert;
c. dat het doel zich beweegt in evenwijdige of schuine richting ten
opzichte van de vuurlijn der batterij.
Met granaten vurende op zich niet bewegende doelen, geeft de
batterij-commandant bj het openen van het vuur den opzet aan voor
200 M. minder dan de schatting van den afstand tot het doel
bedraagt.
Deze vermindering van den geschatten afstand heeft plaats, ten
einde met grond te kunnen verwachten, dat het eerste schot valt.
Vuurt men op kleine afstanden, of heeft men overwegende redenen
om aan te nemen, dat de schatting vrij juist is, dan kan bij uit
zondering de opzet voor slechts 100 M. minder voor de opening van
het vuur gebezigd worden.
Een der vleugelstukken wordt aangewezen, om het eerste schot te
doen, en richt daartoe met de bevolen opzethoogte, terwijl de overige
stukken met een stuksgewijze opklimming van 100 M. richten.
Bijaldien nu het eerste schot valt, worden achtereenvolgens de
stukken afgeschoten, tot een schot (-}-) wordt waargenomen.
Wordt een der scholen niet waargenomen, dan wordt desniettemin