ZORG VOOR OUD-MILITAIREN. Dezer dagen is gebleken, dat een oud-militair op Madoera een zoodanige civiele behandeling heeft ondervonden, dat bet wellicht niet geheel overbodig is de toedracht der zaak meer algemeen bekend te doen worden. In de Dagorder, dd. 18 Februari 1850, betreffende de 2l' en 3° Ba- lische expedities, Staat La. Gr., komt sub N° 49 voor, de Inlandse/ie fuselier RambahanAlgemeen Stamboek N° 34449, als begiftigd met de Bronzen Medaille voor Moed en Trouw. Na zich op Bali zoodanig onderscheiden te hebben, dat hij een belooning werd waardig gekeurd, streed hij later nog in onze gele deren in het Palembancjsche en werd den 3en October 1854 gepen- sionneerd. Rambahan vestigde zich te Padendangan, een kustdessa van het district Barat-dajaafdeeling Soemenepeiland Madoera. Gedurende de eerste jaren van zijn verblijf aldaar ontving hij de hem aankomende riddersoldij geregeld van den toenmaligen comman dant der bezetting van het fort Soemenep. Rambahan werd ziek en naar het schijnt ernstig ook, want hij kon zich gedurende twintig jaren niet bewegen; hij was lam geworden „empoen", zooals de Inlanders het noemen. Niet onwaarschijnlijk was die ziekte een gevolg van op expedities doorgestane vermoeienissen en geledene ontberingen. Sedert Rambahan ziek was geworden ontving hij zijn riddersuldij niet, maar vervoegde zich na zijn herstel, dat tegen '76 of '77 kan hebben plaats gehad, tot het toenmalige „Hoofd" van Barat-daja. Toen ter tijd waren er nog geen Wedhono's in het gebied van den Panembahan van Soemenep. Men zoude overigens zeer verkeerd doen zoo een „Hoofd" de OOO^OOO

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 666