654
geschiktheid van een Wedhono in een onder geregeld bestuur ge
bracht gewest toe te kennen.
Genoemd „Hoofd" dan, de god in zijn afdeeling, scheen het ver
zoek van Eambahanom hem te ondersteunen in het verkrijgen van
zijn achterstallige riddersoldijwel wat lastig toe. Althans hij
scheepte den verzoeker af met de verzekering, dat de „Compani" niets
meer betaalde aan lui, die niet meer in actieven dienst waren.
Bambahan had niets anders te doen dan zich bij deze afdoende
beschikking van het Hoofd neer te leggen, en ging dan ook maar
weer gemoedelijk naar zijn dessa terug, zeer zeker nog geplukt op
den koop toe, daar een gering dessaman, zoo hij zijn belangen aan
zijn Hoofd wenscht voor te dragen, steeds spitsroeden moet loopen
door een troep schrijvers en magangs, alvorens hij aan het rechte
kantoor komt.
Gelukkig echter gold ook voor Eambahan het spreekwoord, dat ber
gen en dalen elkander niet ontmoeten, maar menschen welwant zie
op een schoonen dag komt hij in aanraking met een oud kameraad,
gedecoreerd evenals hij, die hem de verzekering gaf, dat de „Compani"
haar oude dienaren nu niet zoo geheel en al vergeet.
Dit moet omstreeks medio 1881 hebben plaats gehad.
Eambahan wendde zich althans bij request in Juli 1881 tot den
Resident van Madoeraden Heer G. J. van der Tuuk, in welk request
hij zijn wedervaren verhaalde en eerbiedig verzocht, zoo mogelijk in
het bezit te geraken van de hem nog aankomende riddersoldij.
Plichtmatig stelde de Resident dat request in handen van den
Assistent-Resident van Soemenep.
Nu spreekt het van zelf, dat verzoeken, zooals Eambahan deed,
niet dan na grondig onderzoek kunnen of mogen worden ingewilligd.
Het blijft echter de vraag, of die onderzoeken met den noodigen
tact en op de vereischte manier gehouden worden.
Met allen eerbied voor den toenmaligen Assistent-Resident van
Soemenepalom geacht, en sedert helaas overleden, kan hier niet
gezegd worden, dat het door dien ambtenaar bevolen onderzoek blij
ken droeg van ondervinding in het afdoen van dergelijke zaken.
Die Assistent-Resident toch stelde aan Eambahan als eerste voor
waarde, om de zaak aanhangig te maken, het opsporen van twee