665
Of we echter het werk van den Heer Brakel ook geschikt achten
voor het beoogde dool, moge blijken uit het onderstaande.
Op den voorgrond stellen we, dat in ieder geval, hoedanig die bcoor-
deeling moge uitvallen, de geachte Schr, den dank verdient van alle ka
meraden, voor den tijd en de moeite, die hij wel heeft willen besteden,
om ten nutte van het kader werkzaam te zijn.
Moge de beoordeeling niet zoo gunstig zijn als we hadden gewenscht, we
pleiten echter voor den Schr. verzachtende omstandigheden, welke vooral ge
legen zijn in het tijdstip der uitgave van zijn werk. Immers wat is het geval.
Ongeveer terzelfder tijd, dat de schrijver, blijkens den datum onder het
voorbericht, de laatste hand aan zijn boek had gelegd, verscheen te Batavia
het hierboven genoemde werk van den Heer Var Haeften. We zijn er
van overtuigd dat, wanneer de Heer Brakel, alvorens zijn manuscript
naar Holland te zenden, kennis had kunnen nemen van de „Pligten en
regten" en de beoordeelingen dier handleiding in dit tijdschrift en in
De Indische Gids, hij daarmede zijn voordeel gedaan, en zeker niet ge
aarzeld zou hebben, om tot eene omwerking van zijn handboek over te
gaan. Dit uitstel zou bovendien het voordeel hebben gehad, dat de
nieuwe legerformatie en de voorloopige regeling van het schoolonderwijs,
vervat in de Algemeene Orders Nos. 36 en 62 van dit jaar, er in hadden
kunnen zijn opgenomen, waardoor zou zijn voorkomen, dat thans reeds
enkele hoofdstukken verouderd zijn.
Bij de beoordeeling van Schrijvers werk, waren wij bovendien in de ge
legenheid, het met dat van den Heer Van Haeften te vergelijken en, we
moeten dit tot ons leedwezen constateeren, zulks viel niet altijd uit ten
voordeele van het boek van den Heer Brakel. Men vergelijke bij voorbeeld
eens de over den velddienst handelende hoofdstukken, in de beide hand
leidingen voorkomende.
Daar de Schr. zelf zich, blijkens zijn voorbericht, aanbevolen houdt
voor opmerkingen, aarzelen wij dan ook geenszins, om te wijzen op de
gebreken, welke, volgens onze bescheiden meening, zijn Handboek aan
kleven en laten we dus die opmerkingen hier volgen.
Hoofdstuk I 2. Bij het opnoemen der overtredingen tegen de krijgs
tucht wordt niet gesproken van opiumschuiven en het straffen van hen,
die kennelijk onder den invloed daarvan zijn.
4. Regeling van het gezag. Is niet duidelijk; in de 2° alinea wordt
„van ouderdom" en in de derde van „ouderdom in den graad" gesproken.
Het Reglement op den Inwendigen Dienst geeft liet woord „anciënniteit"
voor beide.