militair opperbevelhebber in Atjeh eervol ontslagen en een hoofdambtenaar tot gouverneur van Atjeh benoemd was, bragt de pers in Nederland zoowel als in Nederlandseh-Indië dien maatregel onmiddellijk in verband met eene geheime opdragt, welke aan het lid van den Raad van Nedeilandsch-Indio, den heer der Kinderen, bij gelegenheid zijner zending naar Atjeh in November 1880, medegegeven zou zijn. En terwijl de politieke beteekenis van de bestuursverandering op 28 Maart daaraanvolgende in de Tweede Kamer ter sprake gebragt werd, slingerden enkele Indische en Nedcrlandsche dagbladen en vlugschriften de meest grievende persoonlijke verwijten naar het hoofd van den aftredenden Gouverneur-Generaal en van den Minister van Koloniën. Tot staving dier verwijten vonden reeds onmiddellijk na het verleende ontslag, en terwijl generaal vein der Heyden zich nog in Atjeh bevond, verhalen van hetgeen tusschen dezen en den heer der Kinderen verhandeld was hunnen weg in sommige bladen, met bijzonderheden van zóó intiemen aard, dat mededeeling althans door de naaste omgeving \an don generaal algemeen verondersteld werd. Nu deze echter veiklaait, op bladz. 41 zijner bij de Tweede Kamer ingediende Memorie, dat „noch met zijne voorkennis, noch, ja veel minder met zijne toestemming of goedkeuring, tot dusver iets gepubliceerd is, maar „dat hij meermalen zelfs getracht heeft anderen van het schrijven voor het publiek terug te houden", moet aangenomen worden, dat die veronderstelling onjuist was en de bovengenoemde verhalen niet het minste vertrouwen verdienden. Intusschen was de indruk dier verhalen groot. Men meende, dat zonder voldoende aanleiding te kort gedaan was aan de erkenning, waarop de diensten van generaal van der Heijden aanspraak konden maken en dat voorwendsels waren aangegrepen, om zich van dat Legerhoofd te ontslaan. Die indruk werd wel eenigszins weggenomen door eene mededeeling om trent de toedragt van het incident waarin de heer der Kinderen betrok ken was, welke een der vrienden van dezen in diet T aderlatid van 10 Junij 1881 deed opnemen, maar zekere twijfel bleef bestaan ook bij hen die de invoering van het civiel bestuur in Atjeh goecikeurden ot met den generaal van der lleydeu wel geheel gehandeld was als behoorde. Die twijfel vond bij de discussiën over de Indische begrooting's-ontwerpcn voor 1882 in den boezem der Tweede Kamer weerklank. Een der leden ver trouwde „dat de Minister deze gelegenheid zou willen aangrijpen, om de duisternis, die nog over het ontslag van den Luitenant-generaal van der Heijden verspreid ligt, op te heffen" en verzocht „mede te deelen of de klagten, welke tegen den Luitenant-generaal van der Heijden gerezen zijn en den Gouverneur-Generaal verpligt hadden tot dc bedoelde opdragt ot

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 68