59 Regeringsreglement, liet bestuur over een gewest in Nederlandsch-Indië worden opgedragen aan een militair. Alleen het abnormale van den toestand in Atjeh regtvaardigde vooralsnog die afwijking. Hoe noodig het destijds nog was om het burgerlijk en militair gezag in ééne hand vereenigd te laten, is door de opvolgende gebeurtenissen duidelijk genoeg gebleken. Na de zoo uitstekend geleide en met zulk een glansrijk succes bekroonde krijgsverrigtingen van 1878 en 1879 echter was er voor de Regering, ook bepaaldelijk voor het Opperbestuur hier te lande, alle aanleiding om zich op nieuw rekenschap te geven van den staat van zaken in zijn geheelen omvang en van de maatregelen, die noodig konden zijn ten einde te verzekeren dat aan het overheerde gewest een geregeld bestuur niet zou ontbreken. Het scheen wenscbelijk tegenover de Indische Regering duidelijk te doen uitkomen, dat aan dit laatste ook door het Opperbestuur de grootste waarde werd gehecht, maar haar overigens in de te nemen maatregelen geheel de vrije hand te laten. Of de voorloopige regeling, bij het Indisch besluit van 13 Januarij 1878 getroffen, ook na het door de krijgs-verrigtingen van 1878 en 1879 verkregen resultaat nog voor korteren of langoren tijd bestendigd zou kunnen worden, zou toch eensdeels afhangen van de alleen door de Indische Regering volledig te beoordeelen geschiktheid van den militairen bevelhebber voor de aan zijn eigenlijken werkkring geheel vreemde taak, welke het burgerlijk bestuur op zijne schouders legde, anderdeels van de ondervinding, die ten aanzien van de duurzaamheid van het door de laatste krijgsverrigtingen verkregen resultaat was en nog zou worden opgedaan. Het Opperbestuur bepaalde er zich dus toe den Gouverneur- Generaal in October 1879 te kennen te geven, „dat het aan hem werd overgelaten om, wanneer hij dit geraden zou oordeelen, het burgerlijk beleid in Atjeh op te dragen aan een civiel gouverneur, onder zoodanige voorwaarden als hij zou noodig achten." De Gouverneur-Generaal nu achtte generaal van den Heyden niet geschikt om aan het hoofd te blijven van het gewest Atjeh en onderhoorigheden, zoodra daar de hand moest worden geslagen aan de inrigting van een op behoorlijke grondslagen steunend burgerlijk bestuur, waartoe den Landvoogd do tjjd ge komen scheen, nu de jongstverloopen maanden geleerd hadden, dat werkelijk aan het eigenlijke oorlogvoeren voor goed een einde was gekomen. Die over tuiging rustte op de ten aanzien van het burgerlijk beleid des generaals op gedane ervaring, even als de ervaring ten aanzien van hetgeen door den generaal op militair gebied was verrigt den Landvoogd aanleiding gaf om hem in dat opzigt de bewijzen te geven van zijne hoogste waardeering.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 72