62 del ijk den merkwaardigen togt van Lampanas over Lamtoba naar Salimoen te kunnen uitvoeren. „De hem door de Indische Regering opgedragen taak om aan het verzet een einde te maken heeft hij ten uitvoer gelegd, en zulks op eene wijze, die mijns inziens alle waardeering verdient. Aan zijn beleidvol en door tastend handelen, aan zijne volharding, zijn wij het verschuldigd, dat het feitelijk verzet werd opgegeven, het belangrijkste gedeelte der XXII en XXYI Moekim in onderwerping kwam, en nu voor het eerst met grond kan verwacht worden, dat aan den eigenlijken oorlogstoestand in Atjeh een einde is gekomen. „De verdiensten van den generaal van der lleyden zijn dus met regt belangrijk te noemen, en geven hem alle aanspraak op de erkentelijkheid der Regering en der natie. „Met het oog daarop gevoel ik mij dan ook onbezwaard hem in aan merking te brengen voor eene buitengewone bevordering tot Luitenant- Generaal, met verzekering van het aan dien rang verbonden pensioen, ook al mogt hij minder dan twee jaren daarin gediend hebben. „Deze belooning is wel is waar buitengewoon, maar daarom naar mjjne overtuiging niet ongeëvenredigd aan de te beloonen diensten, terwijl zij bovendien daardoor in mijn oog de voorkeur verdient boven andere, dat - behalve het karakter van eene hoogst eervolle onderscheiding daar aan ook stoffelijke voordeelen verbonden zouden zijn. „De door mij voorgestelde bepaling omtrent het pensioen is noodig, omdat het geval zich zou kunnen voordoen dat de generaal van der Heijden als gouverneur van Atjeh en onderhoorigheden aftredende en dus in zijn rang overcompleet zijnde, de dienst zou moeten verlaten alvorens twee jaren den Liutenant-Generaalsrang bekleed te hebben, in welk geval de belooning natuurlijk gereduceerd zou worden tot de toekenning van een hoogeren rang." Het particuliere schrijven van den Landvoogd aan Generaal van der Heijden miste zijn doel, en werd door dezen beantwoord bij den brief op blz. 12/13 zijner Memorie medegedeeld. Terwijl de Gouverneur-Generaal naar aanleiding daarvan overwoog wat hem nu verder te doen stond, ontving hij een vertrouwelijk schrijven van den Minister van Koloniën, waarin gewaarschuwd werd tegen eene wijziging in de bestaande regeling omtrent de gezagsoefening in Atjeh, zoolang men er niet volkomen gerust op kon zijn, dat werkelijk de door het succes onzer wapenen verkregen toestand duurzaam verzekerd was. Hoewel op dit punt geen vrees koes terende, vond de Gouverneur-Generaal toch geen bezwaar om voorshands

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 75