den Generaal van der Heijden in zijne betrekking van gouverneur van At.joli te handhaven, omdat hij te rade was geworden dat, al werd reeds dadelijk een civiel hoofdambtenaar, hetzij als gouvernements-commissaris, hetzij als gouverneur met de leiding der zaken in Atjeh belast, deze toch zou moeten beginnen met eene behoorlijke organisatie van het bestuur in Atjeh te ontwerpen, welke arbeid zeer wel verrigt kon worden terwijl de generaal zijn post bleef bekleoden, en zelfs hei best zou kunnen wor den verrigt wanneer hij daartoe medewerkte, omdat dan zijne kennis van de plaatselijke toestanden uit den aard der zaak uitstekend te stade zou komen. Na overleg met den Raad van Indië besloot dus de Gouverneur- Generaal den 30 Januarij 1880 om den generaal ran der Heyden met den heer Pruys van der Hoeven in commissie te stellen, ten einde in geza menlijk overleg alles te beramen en voor te stellen wat noodig zou zijn, om te kunnen komen tot eene afdoende organisatie van het gewest Atjeh en onderhoorigheden, en om voorts gezamenlijk te beraden en overeen te komen omtrent al zulke maatregelen als door den gouverneur konden en mogten genomen worden zonder regtstreeksche medewerking of be- moeijonis van de Regering. Met terzijdestelling van het hem aanbevolen gemeen overleg, diende de generaal van der Heijdenzonder voorkennis van zijn mede-commissaris, den lOden April door tusschenkomst van het Departement van Oorlog eene nota in, waarin hij betoogde dat in Atjeh alleen wenschelijk was een éénhoofdig gezag, toevertrouwd aan een militair officier, en niet een tweehoofdig bestuur, waarbij het civiel en het militair gezag gescheiden waren. Van deze nota deed hij een afschrift toekomen aan den heer Pruys van der Hoevendie nu ook zijne beschouwingen over de kwestie van het eenhoofdig gezag in eene nota ontwikkelde. Inmiddels had de Gouverneur-Generaal den generaal van der Heyden reeds aan de hem verstrekte opdragt herinnerd en hem uitgenoodigd het daarbij voor geschreven overleg met zijn mede-commissaris te betrachten. De beide nota's werden ter zijde gelegd. Nadat de gouvernements-commissarissen gezamenlijk hunne voorstellen hadden ingediend, en bij brief van 10 Julij 1880 verklaard hadden dat zij hunne taak als afgeloopen beschouwden en dat omtrent de hoofdbe ginselen der voorgestelde organisatie tusschen hen geen verschil van ge voelen bestond, werd op 11 September daaraanvolgende eene buitengewone vergadering belegd van den Raad van Nederlandsch-Indie, voorgezeten door den Gouverneur-Generaal, waarbij ook de beide gouvernements-com missarissen tegenwoordig waren. Daarin verklaarde de Landvoogd dat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 76