68 het staatsbelang en dat niets mij aangenamer zou zijn dan zijne aftreding op de meest eervolle en met zijne particuliere belangen meest overeen komende wijze te doen plaats hebben. Ik verzocht tevens den heer der Kinderen den generaalonder mededeeling dat de zaak van strik geheimen aard was, namens mij de verzekering te geven, dat de toedragt daarvan aan niemandhuiten den heer der Kinderen en mijbekend ge maakt zou worden. „De heer der Kinderen rekende het zijn pligt geen bezwaar tegen het aanvaarden van deze te regt door hem onaangenaam genoemde boodschap te maken. Te huis gekomen, schreef hij mij evenwel om tot mij het ver zoek te rigten hem ter zijner verantwoording eenige regelen te zenden, die voor hem als eene instructie konden dienen. „Ik voldeed aan dat verzoek bij een brief waarin ik nader aandrong op mijnen wensch dat generaal van der Heijden geheel de eer aan zich hield, en waarbij ik den stand der zaak kortelijk, maar kategorisch blootlegde. „De loop dien deze aangelegenheid verder genomen heeft, is door den heer der Kinderenvoor zoover ik kan nagaan, in zijn in Het Vaderland opgenomen brief getrouw wedergegeven. De mededeelingen in dien brief omtrent zijne gesprekken met generaal van der Heyden en andere bijzonder heden op de zaak betrekking hebbende komen geheel overeen met hetgeen hij mij uit Atjeh schreef en met hetgeen hij onmiddellijk na zijne terug komst te mijner kennis bragt, terwijl ik overigens in de eerlijkheid en waarheidsliefde van den heer der Kinderen een volkomen vertronwen stel. Enkele bijzonderheden dien ik er echter tot aanvulling bij te voegen. „Vooreerst behoef ik Uwe Excellentie niet te doen opmerken, dat de wijze waarop de heer der Kinderen aan zijne opdragt voldeed niet overeen komstig mijne bedoeling was. Allerminst had ik kunnen denken, dat de heer der Kinderen zich zou belast hebben met het opstellen van een brief waarbij op aanklagten tegen den generaal gedoeld werd en die deze dan ook mijns inziens te regt geweigerd heeft te onderteekenen. Toen mij dan ook uit het verslag, hetwelk de heer der Kinderen mij zond van zijn onderhoud met den generaal en van hetgeen daarop gevolgd was, gebleken was, dat of de heer der Kinderen mijne bedoeling niet juist had blootgelegd, of de generaal den heer der Kinderen niet goed had begrepen, zond ik aan dezen eenen brief waarin ik hem verzocht het misverstand, hetwelk bij den generaal blijkbaar bestond, te trachten weg te nemen, door hem onder het oog te brengen, dat ik geenszins eene vervolging tegen hem wenschte in te stellen, maar hem juist wilde vrijwaren om in eene straf-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 81