69 zaak, hoe ook, betrokken te worden. Dat ik ook na zijne weigering om af te treden, daartoe mjjne beste pogingen zou aanwenden, docli hij we moest weten dat art. 81 yan het Regeringsreglement mij verbood in den loop der justitie tusschenbeide te treden. Ik voegde er bij dat do heer der Kinderen verder op de zaak niet behoefde terug te komen. Het kwam mij toch voor dat het niet aanging bij den generaal het beroep op zijne vaderlandsliefde te herhalen nu het bij hem geen weerklank had gevonden. (1) Tot nadere toelichting van dit relaas acht de ondergeteekonde het niet overbodig, eenige nadere aanduiding te geven van de stukken, die vóór het vertrek van den heer der Kinderen naar Atjeh aan den Gouverneur- Generaal bekend waren geworden, en die deels door den procureur- generaal aan hem medegedeeld, deels door den Landvoogd regtstreeks ontvangen waren. De brieven van den auditeur-militair, waarvan de procureur-generaal in zijn onderhoud met den Gouverneur-Generaal ge wag maakte, zjn van 4 September en 19 October 1880, en hebben, zoo als der Kamer bekend is, vermits zj behooren tot den twee malen ter griffie nedergelegden bundel over de zaak Kauffmannbetrekking op (1) Het kan nuttig- zijn hier ook het slot der missive van den oud-Gouverneur- Generaal aan te halen. Het luidt als volgt: „Uit het vorenstaande zal gebleken zijn, dat de opdragt aan den heer der Kinderen gedaan van uiterst vertr ouwelij ken aard was, zelfs zoo, dat niemand anders dan de heer der Kinderende generaal en ik daarmede bekend mogten zijn. De goede trouw jegens generaal van der Heyden verbood mij dus zelfs aan Uwe Excellentie daarvan mededeeling te doen en ook nadat hij geweigerd had aan den hem gegeven wenk gevolg te geven en dus die opdragt doelloos geworden was, rekende ik mij steeds door de belofte van geheimhouding aan generaal van der Heyden gedaan gebonden' De later van beide zijden in de pers gepleegde indiscretiën kon ik niet voorzien en betreur ik nog om meer dan eene reden. Doch ook toen meende ik dat in deze aan gelegenheid voor eene officieele behandeling geene noodzakelijkheid bestond. Zoo als ik in den aanvang van dezen brief mededeelde, betrof het niet de in Atjeh te volgen politiek maar eene quaestie van louter persoonlijken aard, waarvan de beslissing geheel binnen de attributen van den Gouverneur-Generaal lag en tot welke mijns inziens de verantwoordelijkheid van den minister zich niet behoefde uit te strekken. De verantwoordelijkheid voor dit incident, want als meer dan een incident kan ik het, gebeurde tusschen den heer der Kinderen en generaal van der Heyden niet beschouwenl meen ik dan ook steeds geheel op mij te moeten nemen. Alleen de eerbied dien ik koester voor de Volksvertegenwoordiging heeft mij nu de zaak in de Staten- Generaal is ter sprake gekomen genoopt, door bovenstaande officieele uiteenzetting, Uwe Excellentie in staat te stellen aan het eventueele verlangen der Kamers om meer volledige inlichtingen te voldoen."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 82