mishandelingen jegens dwangarbeiders gepleegd. Het rapport van den
inspecteur van het gevangeniswezen, mr. A. Stibbe (insgelijks tot twee
malen toe aan de Kamer medegedeeld) is van 18 November, en kon dus
vóór het vertrek van mr. der Kinderen op den llden dier maand niet
hekend zijn. Daarentegen blijkt uit den brief van den oud-Gouverneur-
Generaal van Lansbergedat hij destijds reeds vernomen had dat de
gewezen havenmeester Cenin, tegen wien wegens zijne handelingen in
Atjeh eene vervolging was ingesteld, zich achter den generaal van der
Heijden verschuilen zou. Dat'de Landvoogd ton deze juist was ingelicht,
heeft de Kamer uit de haar medegedeelde stukken betreffende de zaak Cenin
kunnen zien. Immers bij zijn verhoor voor den officier van justitie te
Batavia op 21 November 1880 legde die gewezen havenmeester eene
memorie over, waarin hij, ten volle erkennende, dat hij zich aan „zoo
genaamde onregelmatige handelingen" had schuldig gemaakt, ter vergoe
lijking daarvan o. a. wees op de moeijelijke positie waarin hij zich
bevond tegenover een chef als de gouverneur van der Heijden, en ver
klaarde dat de bewuste handelingen geschied waren met medeweten van
den gouverneur. „Al mag de gouverneur dit nu niet erkennen," zoo
luidde het in de memorie van verdediging, „ik had die handelingen toch
zeker niet zoo openbaar durven plegen als ik gedaan heb, wanneer ik
geheel op eigen gezag handelde."
Maar de Gouverneur-Generaal was destijds in het bezit van andere
stukken, die, gevoegd bij de reeds door den procureur-generaal vermelde
klagten, bij hem ernstigen twijfel moesten doen ontstaan of de positie
van den generaal van der Heyden als gouverneur van Atjeh langer houd
baar was.
Vooreerst had de controleur Kennis, wiens handelingen door den gou
verneur van Atjeh waren afgekeurd, zich deswege verantwoord bij eene
onder dagteekening van 27 September 1880 aan den directeur van bin-
nenlandsch bestuur overgelegde nota, waarin zeer geklaagd werd over de
handelingen der militairen, die soms zelfs in bevriende kampongs tot ar-
restatiën overgingen, en wier bezoeken ook in bevriende kampongs soms
het weghalen \an vruchten en huisraad ten doel hadden. In eene opium
zaak werd huiszoeking gedaan door een onbevoegd persoon, en de toko
zelf ledig gestolen, niettegenstaande zij door een militairen post bewaakt
werd. Toen hij, controleur, ten slotte verklaarde dat tegen den verdachte
geen wettig bewijs was, zou hem de generaal geantwoord hebben, dat
hij dien persoon zelf zou vonnissen met drie maanden dwangarbeid hij
den heer Kauffmann. „Den volgenden dag" zoo verhaalt de heer Ken-