72
schrijver, zijn tc Atjeh onschuldige inlanders naar elders verbannen; per
sonen die niets misdreven in de gevangenis gezet en daarin gestorven;
gelden en goederen geconfisqueerd van personen die misdrijf noch over
treding gepleegd hadden; veroordeelden op een gruwelijke wijze mis
handeld, en de wetten met voeten getreden. Uit vrees yoor den generaal
van der Heijden, zoo luidde het verder, durft niemand over gemelde han
delingen te spreken. Waren die handelingen in het algemeen belang
noodig geweest, bijv. om den oorlog spoediger te beëindigen of om an
dore redenen, men zoude ze als een noodzakelijk kwaad beschouwd heb
ben. Het tegenovergestelde is echter het geval. liet wanbestuur hier
heeft de Atjehers zeer tegen ons ingenomen; hun vertrouwen in ons is
geschokt. Als secretaris van het gewest, zoo vervolgt de schrijver, moet
ik bij herhaling medewerken om gemelde onwettige handelingen te vol
voeren, en meen ik daarom Uwe Excellentie niet langer onkundig te mo
gen en te moeten laten van hetgeen hier gebeurt en gebeurd is. Ik vrees
dat langer zwijgen hier misdaad is.
Uit het bovenstaande blijkt dat de Gouverneur-Generaal in den tijd die
verliep nadat generaal van der Heijden van Batavia naar Atjeh was
teruggekeerd (15 September; zie hierboven) en vóórdat de heer der
Hinderen derwaarts vertrok (11 November) als het ware overstelpt
werd met ambtelijke berigten, die gewaagden van allerhande schromelijke
misbruiken en ongeregtigheden welke in Atjeh plaats vonden. Natuurlijk
behoefde de Landvoogd niet al die berigten voetstoots als juist aan te
nemen, vooral niet in zooverre als ze den generaal van der Heijdenten
laste legden dat hij die misbruiken en ongeregtigheden willens en wetens
liet plaats vinden. Maar wanneer zij elk ander gewest dan Atjeh gegol
den hadden, zou de Gouverneur-Generaal in die berigten zeer stellis
aanleiding gevonden hebben om, afgescheiden van de onderzoekingen
die hij aan de justitie moest overlaten, eene gestrenge administrative
enquête te doen instellen naar hetgeen vroeger en later plaats gevonden
had en nog plaats vond, hetzij dan met medeweten van den gewestelijken
gezaghebber, of zonder dat dit voor den gang van zaken verantwoorde
lijke hoofd des bestuurs er iets van gemerkt had of merkte. En wanneer
dan ook maar een gedeelte van de berigten gebleken ware juist te zijn,
zou den man, onder wiens bestuur dergelijke dingen konden gebeuren,
geen oogenblik langer de vertegenwoordiging van het Nederlandsch ge
zag toevertrouwd kunnen gebleven zijn. De Gouverneur-Generaal heeft
echter in aanmerking genomen dat de bedoelde berigten betroffen een pas
pp den vijand veroyerd gewest, waar het oorlogsrégime nog den schepter