77 Van waar dat wanbegrip? Waarschijnlijk is het toe te schrijven aan het feit, dat een nieuw denkbeeld slechts langzamerhand tot zijn recht 'komt, noode en dan nog eerst na meer of mindere tegenkanting ingang tvindt. Met W. in de hand en in het hoofd binnen één jaar, of korter, na hunne indiensttreding tot korporaal en sergeant - eigenlijk tot gega lonneerd „recruut" - bevorderd, zweren R. en velen met hen bij dien deugdzamen onderofficiers-bijbel. Zij schijnen het echter vergeten te zijn dat, in de eerste jaren van hun militaire loopbaan, ook hunne geschikt heid voor het geven van theoretisch onderricht aan den soldaat wel iets misschien wel veel te wenschen zal hebben overgelaten. Toch hebben zij doorslaand bewezen, dat zulks niet aan hun intellect was te wijten. Maar waar het hun en zoo menig jeugdig officier en onderofficier wel aan ontbrak, was een „gids" bij het houden van theoriën met den sol daat; en op de verdienste van zulk een leiddraad heeft Willes minder aan- spraak. Vergeten wij echter nietdat de toenmalige Luitenant-adjudant V. W., nu dertig jaren geledenzijn werk samenstelde in een tijd waarin, min der dan thans, waarde werd gehecht aan de opleiding van den Soldaat. Bovendien werd zijn werk geschreven voor een militielegerwaarvan het kader nog thans, met kunst en vliegwerk, niet eens op compleet is te houden. Veel beter dan het Nederlandsche kan en moet het uit zoovele he terogene bestanddeelen samengestelde Indische Leger zijn kader kiezen uit soldaten van beroep. Het kostbaar kleinood van het gezag behoeft daarbij niet aan gegalonneerde reeruten te worden opgedragen, (t) Een goed onderofficier moet vóór alles een uitmuntend soldaat zijn. Hoe beter nu onze soldaten zijn afgericht, des te gemakkelijker zal daaruit de stof voor goed kader te vinden wezen. Een nieuwer tijdperk heeft daarom andere hulpbronnen gezocht en gevonden om, in de eerste plaats, het intellect van den ongegradueerde, naast zijne strijdvaardigheid, tot een maximum op te voeren. Die hulp bronnen zijn gevonden in uitbreiding van het theoretisch onderricht, dat niet alleen moet dienen, 0111 den soldaat bekend te maken met zijne dienst plichten maar ook om zijn geest en hart te vormen tot ware krijgs- Dit geldt vooral de officieren, afkomstig van de It. M. A. Hetgeen dezen ech ter aan ervaring ontbreekt, vergoeden zij door hunne deugdelijke militaire vorming gedurende minstens vier achtereenvolgende jaren. (f) Over volontairs en dergelijke adspirant-officieren spreekt S. niet. Deze vormen bovendien niet het kader van ons Leger.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 90