85
werd geleenddat het aantal uit te zenden eerste Luitenants tot een
uiterst minimum word teruggebracht en voorts zoo weinig mogelijk hoéede
Luitenants werden overgeplaatst, die ouder officier waren dan de oudste
tweedeLuitenants van ons Leger.
Die maatregel van 1857 intusschen, hoe onaangenaam ook voor sommige
officieren, was niets nieuws. Reeds bij een Koninklijk besluit van 29
September 1849, N° 102 was o. a. bepaald:
dat aan de officieren van het Leger in Nederlanddie bij dat in Oosl-
Indië werden overgeplaatst, voortdurend werd gewaarborgd het behoud
van hunnen in Nederland verkregen rang en ancienneteit
dat, in den regel, geene andere officieren tot zoodanige overplaatsingen
zouden worden voorgedragen dan ongehuwde tweede Luitenants, niet ouder
dan 30 jaren en die minstens één jaar officier waren;
dat wanneer in spéciale gevallen de overplaatsing van officieren van hooget -
en rang dan tweede Luitenant noodig werd geoordeeld, de voordrachten dui
delijk moesten aantoonen, dat het belang van 's Rijks dienst zulks bepaaldelijk
vorderde.
Dit laatste nu was in 1857 het geval. Althans, nadat gebleken was,
dat door de aanstelling van Adjudanten-onderofficier, die den dienst van
officier moesten verrichten, niet in het ook al door uitbreiding van het
Leger meer en meer nijpend gebrek aan Luitenants kon worden voorzien
en het aantal liefhebbers onder de tweede Luitenants in Nederland niet
groot genoeg was, vorderde „het belang van 's Rijks dienst m Indie",
den overgang bij ons Leger meer aanlokkelijk te maken, dooi ook enkele
eerste Luitenants over te plaatsen.
Toen en later werd alzoo den Indisclien officier de gelegenheid aange
boden, aan het Vaderland te toonen wat abnêgatie is. Toen kwam op nieuw
uit, dat juist het Leger vormt dat gedeelte van de maatschappij, hetwelk be
stemd is, om, in het algemeen belang, de grootste hardheden te dragen.
Elf jaren na den hier bedoelden maatregel, dus in 1868 het was op
don elfden dag van de elfde maand werd in de Militaire Sociëteit Con
cordiate Weltevreden eene vergadering gehouden, welke door velen werd
beschouwd te zijn in strijd met artikel 100 elf van het Regeerings-reglcment.
Die vergadering, hoe dwaas ze ook scheen en hoe afkeurenswaardig
ze, uit oen krijgstuchtelijk oogpunt, ook was, had echter een érnstig doel.
Bij de meesten onzer ligt ze nog versch in het geheugen. Wij bevonden
ons toen in de 2e Militaire Afdeeling en behoorden ook tot de „boosdoeners
die het in de hoofdstad gegeven voorbeeld volgden.
Reeueil Militair voor liet Leger in Nederland 1849, bladz. 135.