275
De wijziging van het Crimineel Wetboek en van het Reglement
van Krijgstucht voor het Neclerlandsche Leger.
Debatten in de Tweede Kamer.
Vervolg en Slot. Zie de Afleveringen Nos. 1 tjm 5 en No. 8.)
De heer ReutherMinister van Oorlog: Na de breedvoerige en duide
lijke uiteenzetting van het doel en het belang van hét wetsontwerp door
mijn geachten ambtgenoot van Justitie, acht ik het overbodig andermaal
daarover in nadere beschouwingen te treden. Ik ben het geheel eens met
de geachte sprekers van gisteren, dat de bestaande militaire strafwetboeken
zuo spoedig mogelijk geheel moeten worden herzien, en dat deze her
ziening reeds vóór lang had behooren te geschieden. Is dit echter eene
reden tot afwijzing van de thans voorgestelde partiele herziening, die dan
toch al dadelijk eene belangrijke verbetering in den bestaanden toestand
zal brengen? Is de vrees gewettigd, dat de geheele herziening dien ten
gevolge zal worden uitgesteld? Ik geloof met den Minister van Justitie,
dat de aanneming van de voorgestelde verbeteringen voor de Regering
een spoorslag zal zijn, om met spoed over te gaan tot de geheele her
vorming van onze militaire strafwetgeving.
Het doel dezer partiele herziening is vooreerst de afschaffing der lijf
straffen. Sedert lang worden deze bij het leger niet meer toegepast, uit
genomen bij het depót van discipline, waar mede de afschaffing geen
bezwaar kan opleveren, aangezien de militair, die zoo diep gezonken is,
dat hij nog slechts gevoel heeft voor slagen, niet in de gelederen be
hoort te blijven, maar weggezonden moet worden. Ook om andere redenen
zijn de voorgestelde verbeteringen noodig. Zoo is het onder anderen van
het hoogste belang, dat alle onzekerheid worde weggenomen omtrent de
gevolgen van sommige straffen. Ik heb mij dus gaarne met dit wets
ontwerp vereenigd.
Ten slotte een antwoord op de vraag door den geachten afgevaardigde
uit Amsterdam tot mij gerigt.
Ik moet erkennen, dat op de Militaire Akademie het onderwijs in het
strafregt niet zoo grondig en volledig kan worden gegeven als aan de
Hoogescholen. Niettemin kunnen de officieren op het geleerde voort-
werken en zich verder bekwamen vcor de taak, die hun als militaire
regters zal worden opgedragen. En natuurlijk zal een officier, die in
een krijgsraad zitting neemt, door studie, inlichtingen en verdere mid
delen onder zijn bereik, zich geheel op de hoogte der behandelde zaak