294
MEERDEREN IN RANG.
(De artikelen 2 en 3 van het Reglement op den Inwendigen Dienst in
verhand beschouwd met artikel 1 van het Reglement van Krijgstucht).
„\elen zijn van oordeel, dat tekortdoening" [in eerbied voor supérieuren]
„op niet openbare plaatsen eene question d'honneur is, die op de punt
„van den degen moet worden uitgemaakt. Wij zijn geen voorstanders
„dezer theorie, en achten haar doodend voor de krijgstuchtwij wenschen,
„dat iederen meerdere (en dat is o. i. ook hij, die in eiken rang of graad
„een ouderen datum van aanstelling heeft) overal gehoorzaamheid en
„eerbied worde betoond, en geven daarom in overweging, dit in stellige
„bewoordingen in de besproken artikelen te formuleeren."
Aldus Mati Panari in zijn van practischen zin en degelijke militaire
begrippen getuigend opstel, voorkomende in No. 8 van dit Tijdschrift.
W ie zou niet gaarne zijn oordeel onderschrijven? Wie zou niet in
stemmen met zijn wensch, dat bij do herziening van het Reqlement op
den Inwendigen Dienst het bedoelde voorschrift duidelijk werd geformuleerd?
En toch ontmoette ik officieren, die, alhoewel volkomen de juistheid
beamende van de stelling, dat ook hij meerdere is, die in eiken rang of
graad een ouderen datum van aanstelling heeft dan zijn rang- of graad-
genoot, niettemin van gevoelen waren, dat eene bepaling, als Mati Panari
wenscht, niet behoeft te worden uitgevaardigd; eerstens wijl ieder militair
zoude weten, dat het zóó en niet anders is; tweedens omdat, indien on
verhoopt nog twijfel mocht bestaan, de chefs daar zijn, om het Regle
ment oordeelkundig hierin den eenig mogelijken, dat ismilitairen
zin toe te passen en te doen opvolgen; iets, waartoe zij, zoo noodig,
zouden kunnen raadplegen artikel 1 van het Reglement van Krijgstucht
en de toelichting, welke Mr. Pols op dat reglement heeft gegeven.
Ik echter schaar mij aan de zijde van Mati Panari, ook omdat ik
treurige voorbeelden heb gezien van onvoldoende militaire ontwikkeling
ten deze van officieren, die overigens gunstig bekend stonden. Een hunner
zelfs sedert overleden was geplaatst in eene speciale betrekking,
waarin hij wel niet dadelijk met den troep in aanraking kwam, maar
toch invloed kon uitoefenen op jongeren, wier leermeester hij was.
Maar ter zake.
liet is niet te ontkennen, dat er geen voldoende overeenstemming be
staat in de bewoordingen van artikel 3 R. I. D. en artikel 1 R. v K.
Het eerste toch spreekt over de oudste in rang of leeftijdals de meer-