496 Aan dat verzoek is door den Minister, die reeds den 22sten November 1881 den bundel bescheiden over de zaak van den heer Kauffmann, en, naar aanleiding van het verzoek door een Kamerlid gedaan, den 17den Maart 1882 dien betreffende de zaak van den havenmeester Cexix had overgelegd, voldaan door toezending eener Nota van inlichtingen, waar van aan de Kamer mededeeling gedaan is in hare zitting van 25 April. Vermits het, blijkens de beraadslagingen der Kamer dd. 20 Maart, de bedoeling van de Kamer is, de gegrondheid der klagten van adressant, in verband met de rede van den Minister van Koloniën dd. 18 November, te onderzoeken, zal uwe Commissie (in hare zitting dd. 25 April benoemd en in wier handen bedoelde Nota van inlichtingen is gesteld), ten einde het zelfstandig onderzoek over elk punt en het naslaan der stukken ge makkelijker te maken, allereerst de Memorie van den adressant en daar na de Nota van inlichtingen kortelijk ontleden, met verwijzing naar de bladzijden dier geschriften. (Resumtie Memorie generaal van der Heijden.) Na herinnerd te hebben (3) hoe hij, zoodra de oorlog geëindigd was (September 1879), pogingen heeft aangewend om politiewezen en inlandsch bestuur te organiseren (5), zoodat hij zelfs den Gouverneur-Generaal ontraden heeft een krijgstogt naar de binnenlanden te ondernemen (Sep tember 1880), en (7) hoe de Kommandant van het Leger na eene inspec tiereis het bestuur op Atjeli hoogelijk heeft geroemd (Augustus 1879), deelt (9) adressant een brief mede van den Gouverneur-Generaal van den 6den December 1879, waarin hem in den mond gegeven wordt om op grond van gezondheidsredenen zijn ontslag aan te vragen. Hij meent (10), dat met dat schrijven „de duistere handelingen aanvangen, welke ten doel hadden hem uit Atjeh te verwijderen", en dat, „ter verkrijging van een billijk oordeel aan dien brief getoetst moeten worden alle han delingen en gebeurtenissen in verband staande met zijne vervanging te Atjeh". Op dien brief antwoordt (12) adressant den 17den December 1879, dat zijne gezondheid uitnemend is en hij geen ontslag begeert en dat hij zich overtuigd houdt, dat een niet door hem „gewensclit ontslag ook zonder zijn verzoek zoodanig zal kunnen worden geformuleerd als voegzaam is", enz. (13) Den llden Januarij daaraanvolgende werd adressant bevorderd tot luitenant-generaal, als buitengewone belooning voor de diensten door

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 509