497 hem zoowel als Gouverneur als in hoedanigheid van militair bevelheb ber bewezen. Yermits adressant nu niet voegzaam ontslagen, en de heer Pruijs van der Hoeven ook niet op wachtgeld gesteld kon wor den, werden (14) adressant en mr. P. v. d. Hoeven bij besluit van 30 Junij 1880 tot Regerings-eommissarissen benoemd voor de organisatie van het gewest Atjeh en onderhoorigheden. De Gouverneur-Generaal schrijft (15) in zijn brief van 21 Januarij 1880, waarin adressant op die benoeming werd voorbereid, met veel genoegen uit des ge neraals brief ontwaard te hebben, dat hij er niet tegen opzag zijn ver blijf te Atjeh langer te rekken; voorts dat de in Hollandsche bladen ver spreide geruchten omtrent de benoeming van den heer v. d. Hoeven tot civiel Gouverneur louter praatjes zijn en dat zijn voornemen steeds ge weest is dienaangaande met adressant in overleg te treden. In eene uitvoerige nota (18 en bijlage VIII) betoogde de generaal v. d. Heijden den Gouveimeur-Generaal de noodzakelijkheid, om in de eerst volgende jaren het eenhoofdig bestuur onder een militairen officier te handhaven; daarbij tevens indirect te kennen gevende, dat als eerste be stuurder behoort te worden aangesteld de militaire aanvoerder die den oorlog ten einde bragt. (19) Ook na bespreking met zijn mede-commissaris Prüys v. d. Hoeven bleef adressant bij dat gevoelen. (20) Alsnu naar Batavia opgeroepen, woonde hij de buitengewone ver gadering van den Raad van Aederlandsch-Indie bij, op den llden Sep tember 1880. (21) Hij heeft daar wel geadviseerd dat de toestand op Atjeh door invoering van het civiel bestuur moet geconsolideerd worden; maar de vraag of eene splitsing van het hoogste militair en civiel gezag wenschelijk is, werd door den Gouverneur-Generaal opzettelijk ter zijde gesteld. Adressants gevoelen daaromtrent was bekend. De vraag wie het hoogste gezag moest bekleeden kwamals behoorende tot de be voegdheid van de uitvoerende magt, in den Raad niet ter sprake maar het was ook niet die vraag, welke door den Gouverneur-Generaal vooraf ter zijde gesteld is. (23) Tot dusver was adressant nimmer eenige daad van willekeur ten laste gelegd, noch eenige ongeschiktheid als civiel bestuurder. Hem werd (24) bij gouvernements-besluit van 29 October 1880 opgedragen nog na dere voorstellen te doen, waartoe hem werd toegevoegd het lid in den Raad van Nederlandsch-Indie, mr. der Kinderen. (26) Aan laatstgenoemde, die 11 November 1880 Batavia verliet, werd nu tevens eene andere opdragt gegeven. Daags na aankomst deelde de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1882 | | pagina 510