(Inlichtingen Minister tan Koloniën.)
499
Op verzoek der Kamer heeft de Minister van Koloniën in eene Nota
op dit adres de volgende inlichtingen verstrekt:
(1) Herhaaldelijk was den Minister verzocht om in deze zaak licht te
geven. (2) Zelfs nadat hij op 17 November betoogd had, dat het „inci-
dent der Kinderen" in geenerlei verband stond met de vervanging van
den heer van der IIeyden en dat de Gouverneur-Generaal in November
1880 allezins gewigtige reden had om te wenschen dat de generaal Atjeh
verliet, ging men met verdachtmaking der hoogste staatsambtenaren voort.
Om nu te bewijzen dat de Gouverneur-Generaal enkel het algemeen be
lang beoogd en de procureur-generaal zijn pligt gedaan had, had hij het ver
slag van den procureur-generaal voorgelezen, waaruit bleek 1°. dat de
Gouverneur-Generaal, met hoogst ernstige beschuldigingen in kennis ge
steld, reden had te veronderstellen dat bij eene eventuele strafvervolging
de generaal daarbij betrokken zou worden2°. dat de aanklagt door tal
van onpartijdige personen gestaafd was.
Hij wenschte zich te bepalen tot het in het licht stellen van de
gedragslijn der Indische Regering tegenover generaal van der Heydf.n,
zoowel in het algemeen als bij het zoogenaamd incident der Kinderen.
(3) Tan den aanvang af beoogde de Regering Atjeh aan een gere
geld bestuur te gewennen. Daartoe werd reeds op 13 Januarij 1878 de
betrekking van gouverneur van Atjeh ingesteld, welke bij wijze van voor-
loopigen maatregelgelijk uitdrukkelijk geconstateerd werd, aan een
militair werd opgedragen. (4) Reeds in October 1879 werd den Gou
verneur-Generaal te kennen gegeven „dat het aan hem werd overgelaten om,
„wanneer hij dit geraden zou oordeelen, het burgerlijk beleid in Atjeh op
„te dragen aan een civiel Gouverneur".
De Gouverneur-Generaal nu achtte den generaal van der IIeyden niet
geschikt tot invoering van een op behoorlijke grondslagen steunend bur
gerlijk bestuur. Als voorbeelden ter toelichting van dit oordeel voert
de Minister verschillende feiten aan. (5) Voorts berustte het oordeel
van den Gouverneur-Generaal over den generaal van der Hf.yden op
doorloopende waarneming van diens bestuur, dat ons over 't algemeen
geen stap verder bragt dan waar de wapens ons gebragt hadden, doch
niet leidde tot consolidatie van gezag, noch tot bevordering van het
ontstaan van een ordelijken staat van zaken.