527
wanneer men verder bedenkt, dat tegenover de zware verdenkingen
van verscheidene, op zich zelve zeker achtenswaardige personen de zeer
gunstige en zelfs vleijende verklaringen staan van mannen, die persoonlijk
alles in loco en naauwkeurig onderzocht hebben, en wier getuigenis op
geen enkelen grond kan gewraakt worden
dan komt Uwe Commissie tot de slotsom, dat het verslag geenszins
een juist overzigt geeft van wat de instructie aan het licht bragt, en
dat de procureur-generaal zijn verslag niet had behooren te eindigen
met de verklaring dat hij niet volkomen zeker was succes te zullen
verkrijgen; maar liever met de verklaring dat hij volkomen zeker was
dit niet te zullen verkrijgen.
De minderheid Uwer Commissie verwijst, ter kennisneming van haar
gevoelen, naar het slot van dit verslag, bladz. 30, sub II.
I. Zaak Cenin.)
4. Tot tweemalen toe heeft de Minister meêgedeeld dat adressant
betrokken was in een strafvervolging betreffende de zaak Cenin. Hu hij
in zijne Nota van inlichtingen op deze zaak terugkomt, doch enkel om
te herinneren dat Cenin zich tot dekking van „zoogenaamde onregelma
tige handelingen" achter den generaal van der Heijden verschuilde, acht
Uwe Commissie zich verpligt ook deze zaak nader toe te lichten.
Daar de havenmeester Cenin, zoo als deze beweert, geen voldoend
personeel had om de schepen die te Oleh-leh kwamen spoedig en be
hoorlijk te visiteren en den invoer van oorlogsammunitie tegen te gaan,
besloot hij om van elk colli tien cents boven tarief te heffen, en zulks
met medeweten van adressant. (Stukken Cenin 10.) Vermits evenwel
deze ongeoorloofde heffing tevens diende ter bespoediging van de visita
tie en vrijwillig door de belanghebbenden werd opgebragt, is dit punt
door den procureur-generaal ter zijde gelaten. (V.)
Maar de havenmeester heeft zich ook boeten laten betalen. Ziehier
de toedragt van die zaak.
„Het noodzakelijk achtend", zoo luidt do considerans van het besluit
van den Gouverneur-Generaal dd. 8 Julij 1879 Staatsblad 217) „om tot
beteren tegengang van den verboden in-, uit- en doorvoer van vuurwa
penen in het gouvernement Atjeh en onderhoorigheden de op dit punt
bestaande bepalingen te wijzigen en aan te vullen", besloot de Gouver
neur-Generaal onder anderen om de op die overtredingen bij Staatsblad
van 19 April 1875 (n°. 100) gestelde boete van f 100 a 1000, te ver-